Cultuurforum 2020. Danny Devos reageert op VOBK-nota.

Cultuurforum 2020 werd door Vlaams minister Joke Schauvliege in het leven geroepen om rond de strategische doelstellingen van haar beleidsnota advies in te winnen bij representatieve vertegenwoordigers uit de culturele sector. De nota die VOBK (Verenigde Organisaties Beeldkunst) in functie daarvan opstelde, was voor kunstenaar Danny Devos reden om onder de titel Zullen er in Vlaanderen 2020 nog kunstenaars zijn? enkele kritische bemerkingen te formuleren, vanuit het perspectief van ‘Stakeholder in een Omgeving voor Actuele Kunst’, zoals hij zichzelf enigszins satirisch bestempelt. Want ook al stelt hij vast dat VOBK, samen met NICC, zijn bezorgdheid uit over het recent door de minister ‘bevroren’ gedeelte van de rechtstreekse subsidies en projectsubsidies voor kunstenaars in 2010, de inhoud van de VOBK-nota druist volgens hem zonder meer in tegen de belangen van de kunstenaars. Kern van zijn betoog is de vaststelling dat de kunstenorganisaties enerzijds met veel lobbywerk een groot deel van de subsidiegelden weten binnen te rijven zonder dat dat de individuele kunstenaar ten goede komt. Nog steeds, zo stelt Devos aan de kaak, worden kunstenaars door de organisaties niet op een professionele wijze behandeld voor de werkzaamheden die zij er verrichten. Met andere woorden, de organisaties zouden bewust ‘netelige aspecten over de vergoeding van kunstenaars’ omzeilen en de subsidies liever aanwenden voor andere doeleinden. Devos omschrijft de tegenstellingen tussen de twee werelden puntig als volgt: ‘Daar waar organisaties uitblinken in het financieren van de bouwindustrie door megalomane renovatie- en bouwprojecten vallen kunstenaars ook hier alweer terug op eigen middelen om een infrastructuur uit te bouwen. Vandaag de dag kan men zich nog moeilijk een medewerker van een culturele organisatie voorstellen zonder persoonlijke computer met internettoegang en software, telefoon, fax, gsm in een kantoor met vaak royale lichtinval en mooi uitzicht. De kunstenaar valt daarentegen meestal terug op behulpzame vrienden of familie en ritjes naar Brico-centers en containerparken om op een zolderkamer, garage of hok in de tuin een atelier in te richten. Over toegankelijkheid, verwarming, isolatie en verantwoorde stockagemogelijkheden waar de organisaties mee schermen hebben we het dan nog niet eens.’ Of nog, naar aanleiding van het thema ‘Uitdiepen van onze internationale uitstraling’: ‘Het klopt dat internationale reisjes van curatoren, organisatoren, publiekswerkers en coördinatoren behoorlijke gaten slagen in de subsidiebudgetten van de organisaties. Anders dan bij kunstenaars, die enkel hun rechtmatig verworven loon of vergoeding voor artistieke prestaties kunnen aanspreken om eens een stap over de grens te zetten. Oh ja, er zijn inderdaad ‘punctuele tussenkomsten in reis- en verblijfkosten’ waar individuele kunstenaars aanspraak kunnen op maken. Buiten het feit dat die wegens besparingen voor de rest van 2010 ‘bevroren’ zijn, komt dit er in de praktijk op neer dat een kunstenaar – uitzonderlijk – slechts de helft tot twee derden van de reiskosten kan terugkrijgen en dat verblijfkosten de facto altijd voor eigen rekening zijn.’ De VOBK-nota sluit af met een aantal grafieken waaruit valt af te lezen dat de jaarlijkse subsidies voor hedendaagse beeldende kunst tussen 2001 en 2008 met ongeveer 5 miljoen euro zijn gestegen tot een dikke 11 miljoen euro. In dezelfde periode zijn de subsidies voor kunstenaars opgetrokken van een € 750.000 naar een goeie € 800.000. De nota van het VOBK valt op te halen op de site van Cultuurforum 2020. De volledige reactie van Danny Devos lees je op http://stakeholderddv.blogspot.com.