La première oeuvre. Art et musique (XVe – XXIe siècles). Université de Tours/Université de Poitiers, 6 en 7 december 2011

Het eerste werk van een kunstenaar spreekt tot ieders verbeelding, vooral wanneer het gaat om jeugdwerken van wonderkinderen zoals Wolfgang Amadeus Mozart. Op 6 en 7 december 2011 organiseerden de universiteiten van Tours en Poitiers, onder leiding van Véronique Meyer en Vincent Cotro, het internationale symposium La première oeuvre. Art et Musique (XVe – XXIe siècles). Gedurende twee dagen werd geprobeerd om het onderwerp van het eerste werk vanuit verschillende invalshoeken en over een zeer lange periode te belichten, waarbij afwisselend een musicoloog en een kunsthistoricus een voordracht hield. Twee vragen stonden centraal. Ten eerste: Wie bepaalt wat het eerste werk is; de biograaf, de kunst-/muziekhistoricus, de kunsthandelaar/uitgever of de kunstenaar/componist zelf? En in de tweede plaats: Wat geldt als het eerste werk? Is dat de eerste bewaard gebleven kindertekening of compositie, het eerste werk waarin thema’s aanwezig zijn die in de volwassen stijl terugkeren – zoals werd betoogd in de presentatie van Stéphanie Marchal over het eerste werk van Gustave Courbet – of is het een werk waarin de kunstenaar zijn eigen stijl vindt en radicaal breekt met het verleden?

De eerste dag van het symposium stond in het teken van de historiografie en de receptie van het eerste werk. In de inleidende lezing (Marie-Pauline Martin) werd ingegaan op vroege kunstenaarsbiografieën, zoals die van Giorgio Vasari. Hierin openbaart het talent zich tijdens de jeugd van de kunstenaar als een roeping, zoals in een heiligenleven, en wordt het herkend door een oudere, gevestigde meester. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk de jonge schaapherder Giotto, die door Cimabue werd ontdekt terwijl hij op een rots aan het tekenen was. Overigens heeft het beroep van schaapherder eveneens religieuze connotaties. In het geval van Giotto gaat het om een fictief verhaal. De biografische formule of topos heeft als functie de lezer te overtuigen van zijn aangeboren talent. Bij Mozart is het verhaal van de ontdekking van het talent ook echt gebeurd. In beide gevallen ligt de nadruk in de historiografie echter op het leven van de kunstenaar.

Uit de bijdragen bleek dat er op veel verschillende manieren sprake kan zijn van een eerste werk. Het kan de introductie zijn van een volstrekt nieuwe beeldtaal. Het kan zich aandienen wanneer technieken uit een bepaald genre in een ander genre worden overgenomen (Fabrizio Lollini over de invloed van het lineair perspectief op verluchte manuscripten uit de 15de eeuw). Een eerste werk kan in het leven worden geroepen door een kunsthandelaar of criticus, of het kan de opmaat vormen voor een nieuwe stroming of beweging. In haar lezing over de verhouding van kunstenaars met de historische avant-gardebewegingen, verwees Myriam Meyer naar Jean Cassous boeiende visie op het eerste werk als het debuut binnen, of de breuk met avant-gardebewegingen. Het eerste werk kan ook het eerste publieke werk zijn: de eerste presentatie op een tentoonstelling of op de Parijse Salon, dan wel de publicatie van een werk onder het opusnummer 1. In het geval van een veelzijdig kunstenaar of musicus verandert de kijk op het eerste werk in de loop der tijd. Liszt bijvoorbeeld, die naast componist ook dirigent en pianist was, had de gewoonte om zijn werk in de loop der tijd te herschrijven, waardoor ook de historiografie van het eerste werk voortdurend moest worden bijgesteld. De status van een eerste werk is lang niet altijd evident. Vaak wordt het pas achteraf vastgesteld, aan de hand van de heftige reacties die een werk in de kritieken opriep.

Op de tweede dag van het symposium werd vooral ingegaan op de houding en strategieën van voornamelijk 20ste-eeuwse beeldend kunstenaars en componisten ten opzichte van hun ‘eerste’ werk. Christina Tschech besprak het eerste werk als fundament van de individuele mythe in de kunst van onder anderen Richard Long en Milos Seijn. Ze noemde ook Yves Klein en Joseph Beuys als kunstenaars die de geschiedenis van hun eigen oeuvre herschreven. De sterke invloed van kunstenaars op de interpretaties van het eerste werk kwam ook aan bod in de lezing van ondergetekende over Francis Bacon. Bacon hield zijn leven lang vol dat Three Studies for Figures at the Base of a Crucifixion (1944) zijn eerste autonome kunstwerk was, ondanks dat er vroeger werk bewaard is gebleven. Moet de visie van de kunstenaar gerespecteerd of gedeconstrueerd worden? Wie bepaalt wat het eerste werk is?

In de muziek wordt het opusnummer 1 ook letterlijk aan een werk toegekend. Daarmee wordt het betreffende stuk ondubbelzinnig als het eerste belangrijke werk van de componist aangemerkt. Maar ook dit blijkt onbetrouwbaar; soms krijgt een latere compositie pas achteraf het opusnummer 1, terwijl het echte ‘eerste werk’ een later opusnummer draagt. Verwarring alom dus. Veel sprekers gingen in op het feit dat het officiële ‘eerste werk’ meestal niet het echte eerste werk is, maar het werk waarin de kunstenaar zichzelf vindt, waarin hij een breuk forceert met het verleden, de stijl van zijn leermeesters loslaat en artistieke volwassenheid bereikt. Musicoloog Etienne Kippelen had het over een moment van tabula rasa, de keuze om helemaal opnieuw te beginnen. Kunsthistoricus William Heckscher noemde dit het moment van egogenesis. In een lezing over componist Sévillan Joaquín Turina vertelde Stéphan Etcharry dat Turina er na zijn verhuizing van Sevilla naar Parijs bewust voor koos om een tweede opus 1 uit te brengen. Hij voelde zich als het ware herboren na zijn verhuizing naar de lichtstad. Dat roept de vraag op of het officiële ‘opus 1’ een ‘eerste werk’ of een ‘sleutelwerk’ moet worden genoemd. Een sleutelwerk kan immers meerdere keren in een artistieke loopbaan voorkomen, als markering van belangrijke fasen in de ontwikkeling van een kunstenaar. Of gaat het toch om het moment van het bereiken van de artistieke volwassenheid?

Een andere boeiende vraag werd opgeworpen door Sarah Maupeu: Is een eerste werk altijd een origineel of kan het ook een replica zijn? Aan de hand van The Shape of Time (1962) van George Kubler bracht zij het begrip prime object in verband met Francis Alÿs’ tentoonstellingsproject over reproducties van een schilderij van de heilige Fabiola. Het origineel is waarschijnlijk van de 19de-eeuwse kunstenaar Henner, maar het gaat Alÿs met name om reproducties die naar ansichtkaarten (die zelf ook reproducties zijn) van het schilderij van Henner zijn gemaakt. Een kritische blik op het modernistische meesterwerk komt als probleem ook voor in de muziekgeschiedenis waar een originele compositie soms verloren is gegaan en alleen in een latere notitie bestaat. Welke status kennen wij aan het eerste werk toe en hoe relevant is het eigenlijk of dit eerste werk als een fysiek origineel bestaat, of alleen in de overlevering?

Het is niet evident om al deze vragen op twee dagen tijd te behandelen, voor twee disciplines en over een periode van zeven eeuwen. Organisatoren Meyer en Cotro willen naar aanleiding van het symposium een boek publiceren bij de Universiteit van Rennes waarin zij een coherent antwoord hopen te formuleren. Het zal een fikse inspanning vergen om alle losse draden met elkaar te verbinden. Daarbij is het jammer dat de nadruk van de bijdragen op het Franse taalgebied lag. Een dergelijk onderwerp verdient het om werkelijk internationaal te worden onderzocht en besproken. Zeker is dat de vergelijking tussen de disciplines van de muziek- en de kunstgeschiedenis de vraagstelling verscherpt en soms verrassende parallellen oplevert.

Sandra Kisters

Het symposium La première oeuvre. Art et musique (XVe – XXIe siècles) vond op 6 en 7 december 2011 plaats aan de universiteiten van Tours en Poitiers. Organisatie: Véronique Meyer et Vincent Cotro. Zie http://www.univ-tours.fr/actualites/colloque-international-la-premiere-oeuvre-art-et-musique-xve-xxie-siecles–249912.kjsp.