width and height should be displayed here dynamically

227

januari - februari 2024

Cultuurpolitiek en subsidies

‘De samenleving’, zo schreef Virginia Woolf in 1936, ‘verplichtte zich ertoe de staat zo te besturen dat de kunstenaar een leefbaar loon betaald kreeg; vroeg geen actieve bijdrage van de artiest; en beschouwde zichzelf als terugbetaald door die kunstwerken die altijd een van de belangrijkste aanspraken op distinctie hebben gevormd. Met veel fouten en overtredingen aan beide kanten is dat contract nagekomen; de maatschappij heeft het werk van de kunstenaar aanvaard in plaats van andere diensten, en de kunstenaar, die voor het grootste deel leeft van een hongerloon in een precaire situatie, heeft geschreven of geschilderd zonder rekening te houden met de politieke onrust van het moment.’

Enkele jaren voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog schreef Woolf deze zinnen bewust in de verleden tijd. Verderop in haar essay, dat onder de titel ‘Why Art Today Follows Politics’ verscheen in de Daily Worker, de krant van de Britse communisten, wees ze erop dat ‘kunst de eerste luxe is die in tijden van stress wordt afgedankt; de kunstenaar is de eerste van de arbeiders die lijdt. […] Zelfs als hij ineffectief is, is hij geenszins apathisch. Misschien lijdt de kunstenaar inderdaad meer dan de actieve burger, omdat hij geen duidelijke plicht na te komen heeft.’

Over het contract tussen samenleving en kunst – en over de plicht van de kunstenaar waar dat nooit helemaal neer te schrijven document de neerslag van is – daarover gaat dit nummer van De Witte Raaf, net als over de ‘fouten en overtredingen’ die zich haast onvermijdelijk voordoen bij de naleving ervan. Om te kunnen functioneren heeft een kunstenaar twee dingen nodig: geld en aandacht. Om beide te verzekeren, kunnen subsidies worden ingezet – elke tijdelijke bijdrage voor een activiteit waarvan het economische belang niet voor de hand ligt, en het belangrijkste instrument om het contract tussen kunst en maatschappij werkelijkheid te laten worden.

Wie subsidies krijgt, hoeveel (en waarom), wordt uiteindelijk beslist door politieke overheden. Wouter Hillaert analyseert het beleid van Jan Jambon, Vlaams minister van Cultuur sinds oktober 2019. Jambon is enerzijds gul geweest met subsidies, vooral dan in het tweede deel van zijn (vierjarig) ministerschap. Anderzijds heeft hij een duidelijke missie, die zich laat samenvatten als een gebundelde strijd voor erfgoed, digitalisering en vervlaamsing – het tot stand brengen van een Vlaamse cultuur aan de hand van een op beeldschermen geconstrueerd verleden. Het leidt tot twee vaststellingen die ook in andere bijdragen aan dit themanummer doorschemeren. De coronapandemie (en alles wat zich tijdens de lockdowns online afspeelde) leidde tot een diepe crisis, vooral omdat de ‘missie’ van de kunsten als zelden voorheen in vraag werd gesteld, misschien niet het minst door de individuele kunstenaars zelf. Toch heeft het virus, toen het minder gevaarlijk werd, ook veel geld vrijgemaakt, bijvoorbeeld dankzij het ‘Herstelplan voor Europa’ van de Europese Unie. Dat kapitaal werd vervolgens toegewezen aan de hand van inhoudelijke en strategische klemtonen gelegd door politici, directieleden en curatoren. Dat het onderscheid tussen deze ooit zo verschillende groepen steeds meer vervaagt, terwijl de macht die ze uitoefenen over kunstenaars enkel toeneemt, is een van de meest opvallende cultuurpolitieke evoluties van de laatste jaren. Het is ook een vaststelling die Theo Van Rompay maakt in zijn tekst over de geschiedenis en de toekomst van het (eengemaakte) Kunstendecreet in Vlaanderen. Het leidt tot een pleidooi voor vernieuwde aandacht voor de specificiteit van artistieke disciplines, maar ook voor een meer duidelijke scheiding tussen creatie en bemiddeling.

In twee kritische boekbesprekingen worden vervolgens enkele schetsen aangekaart van ‘systemische mankementen’ binnen de culturele sector in Nederland en Vlaanderen, net als de eruit volgende voorstellen voor ‘culturele transitie’. Claartje Bunnik schrijft over onnodig pessimisme enerzijds en oppervlakkige vernieuwing anderzijds, zoals die naar boven komen in respectievelijk Grazen boven het kunstgras. Het falen van het Nederlandse kunstbeleid van Melle Daamen en De Kunst van Anders. 6 voorstellen voor culturele innovatie van Renée Steenbergen. De tweede bespreking gaat over Kunst, crisis en transitie. Een Fair New World in de kunsten?!. Hoewel deze ‘kunstenpocket’ is uitgegeven door Kunstenpunt, het steunpunt van de Vlaamse overheid, schrijft Vlad Ionescu dat ‘wat vanuit sociaal en economisch standpunt typisch of zelfs uniek is voor het artistieke domein […] nauwelijks aan bod komt’. In beide recensies blijken voorgestelde oplossingen in hoge mate afhankelijk van de analyse waaruit ze al dan niet voortkomen – welke problemen zijn het meest dringend, en kan kunst er überhaupt aan verhelpen?

Camiel van Winkel schrijft over een groep met elkaar verwante criteria die schijnbaar vanzelfsprekend en reflexmatig zijn geworden, zij het niet bij elke politieke strekking en bij iedere generatie: inclusie, diversiteit en representatie. Van Winkel besluit zijn tekst, die zich laat lezen als een apologie, maar ook als een kritiek van ‘het representatieve museum’, met enkele recente voorbeelden van de omgang met kunst en kunstenaars uit het Stedelijk Museum Amsterdam. In ‘Zelfportret van een subsidieadviseur’ biedt Mischa Andriessen vervolgens een blik achter de schermen: hij beoordeelde, voor verschillende Nederlandse overheden, bijna vijftien jaar lang aanvragen voor financiële ondersteuning ingediend door kunstenaars en instellingen. ‘Al is een orkest het beste van de wereld,’ zo luidt een van zijn besluiten, ‘het kan niet op tournee zonder overheidsgeld.’ In een laatste bijdrage gaat Daniël Rovers na wat er zoal is gedacht en geschreven nadat de PVV van Geert Wilders op 22 november 2023 met voorsprong de grootste partij van Nederland werd, met een programma waarin onder meer de totale afschaffing van alle kunst- en cultuursubsidies wordt beloofd.

Dit nummer van De Witte Raaf opent met een bespreking door Liska Brams van Krasse Koppen in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen, een structureel gesubsidieerde ‘Instelling van de Vlaamse Gemeenschap’ met hoge symbolische waarde, die in september 2022 na elf jaar bouwen en renoveren heropende. Zoals elke tentoonstelling is Krasse Koppen een gevalstudie over de plaats van kunst. Dat meer dan de helft van wat er te zien is uit attracties en speeltuigen bestaat, terwijl de kunstwerken zelf onvoldoende en slechts oppervlakkige aandacht krijgen, toont ook hoe museumdirecteuren en curatoren vanuit het verlangen naar hoge bezoekersaantallen het contract tussen kunst en maatschappij voortdurend herschrijven, al dan niet onder politieke druk. Dat dit contract nog steeds bestaat, betekent dus niet dat de betrokken partijen het zelf ondertekend hebben, laat staan dat ze er beter van worden.

Christophe Van Gerrewey

Dit nummer werd mede samengesteld door Daniël Rovers.