width and height should be displayed here dynamically

Eerst komt de liefde voor de kunst. Art & Project in het Kröller-Müller Museum

Eerst komt de liefde voor de kunst. Art & Project in het Kröller-Müller Museum, Otterlo, 2023, foto Marjon Gemmeke

‘World Prospections’, ‘world prospections’, ‘space prospections’, ‘art prospections’, ‘Art-Project’ – wanneer Geert van Beijeren (1933-2005) en Adriaan van Ravensteijn (1938-2015) in het najaar van 1968 op zoek zijn naar een naam voor hun kunstruimte, die ze in het teken willen stellen van ‘architectural research’, omcirkelen ze de laatste woordcombinatie. Op 20 september 1968 opent Art & Project de deuren met een expo van de Duitse kunstenares Charlotte Posenenske. De galerie is gevestigd op de gelijkvloerse verdieping van het ouderlijke huis van Van Ravensteijn, gelegen aan de Richard Wagnerstraat 8 in de perifere Diepenbrockbuurt in Amsterdam. Posenenskes tentoonstelling gaat gepaard met de uitgave van het eerste nummer van het Bulletin van Art & Project. De publicatie is niet meer dan een dubbelgevouwen A3, sober vormgegeven door Ton Raateland. Aflevering 1 omvat een curriculum vitae, werktekeningen, een statement van de kunstenaar en een korte programmaverklaring van de initiatiefnemers.

Met exposities van CCC (architecten Jan Slothouber & William Graatsma), Gruppe X, Willy Ørskov en de ontwerpers Paul Schuitema en Aldo van den Nieuwelaar maken Van Beijeren en Van Ravensteijn hun ambitie waar om het publiek ‘vertrouwd te maken met de ideeën van kunstenaars, architecten en technici om gezamenlijk een zinnige oplossing te vinden voor de vorm van uw woon- en werkruimte’. Een eerste belangrijke cesuur komt er op voorstel van de Amerikaanse kunstenaar Lawrence Weiner. Wanneer hij in de zomer van 1969 de vraag krijgt om te exposeren in de galerie, repliceert hij dat hij enkel wenst tentoon te stellen in het Bulletin: ‘It is to me very important that there is nothing in the bulletin but the piece (no announcement of things, no biography or text).’ Van Beijeren en Van Ravensteijn verklaren zich akkoord. De omschrijving ‘architectural research’ wordt van het Bulletin gehaald en Weiners expositie wordt op zo’n vijfhonderd exemplaren de wereld ingestuurd. Art & Project zal vanaf dat moment geïdentificeerd worden met de opkomst en de bloei van de ‘conceptuele kunst’, eerst in de Richard Wagnerstraat (1968-1971), vervolgens in de Van Breestraat (1971-1973) en de Willemsparkweg (1973-1979). Op deze derde locatie brengen ze naast concept art ook schilder- en beeldhouwkunst, van onder anderen Ben Akkerman, Toon Verhoef, Carel Visser en Barry Flanagan. Wanneer de galerie in 1979 verhuist naar een nog groter pand aan de Prinsengracht, is reeds gekozen voor een andere focus, die onder meer bij de transavanguardia italiana ligt. De galerie vormt vanaf dat moment ook de thuishaven voor een groep Nederlandse kunstenaars (onder wie Jaap Berghuis, Jan Commandeur en Leo Vroegindeweij) die volgens Van Ravensteijn ‘bedachtzame kunst’ maken – het is kunst die in de jaren zeventig, tachtig en negentig aan Ateliers ’63 in Haarlem gedoceerd werd. In november 1989 rolt het laatste Bulletin van de persen, aflevering 156. De galeristen vertrekken naar de laatste plaats waar ze kunst presenteren, het voormalige gemeenschapshuis van het Joodse Werkdorp Nieuwesluis in Slootdorp, zeventig kilometer ten noorden van Amsterdam. In 1999 wordt het einde van de galerie per notariële akte bezegeld, wat Van Beijeren en Van Ravensteijn er niet van weerhoudt om nog enkele exposities op touw te zetten in 2000 en 2001. Met een presentatie van Nicholas Pope in september 2001 valt het doek over een van de meest spannende en succesvolle naoorlogse artistieke ondernemingen in Nederland.

Aan het einde van de jaren negentig maken Van Beijeren en Van Ravensteijn de balans op. Ze beschikken niet alleen over een indrukwekkend archief – niet minder dan 75 lopende meter – maar ook over een zeer gestoffeerde collectie, die meer dan 800 objecten telt, voornamelijk van kunstenaars die in Art & Project hebben geëxposeerd. De sectie ‘conceptuele kunst’ – 230 stuks – komt in handen van de Zwitserse curator Christophe Cherix, die de werken eerst in het Cabinet des estampes van het Musée d’art et d’histoire van Genève stalt en ze vervolgens onderbrengt in het MoMA in New York. Kleine deelverzamelingen worden geschonken aan Museum Boijmans Van Beuningen, het Stedelijk Museum en Gemeentemuseum Den Haag. De rest van de verzameling – 391 items – wordt in bruikleen gegeven aan Rijksmuseum Twenthe. Als Lisette Pelsers, de directeur van deze instelling, dezelfde positie in het Kröller-Müller Museum opneemt, besluit Van Ravensteijn – zijn partner Van Beijeren is dan reeds overleden – om de collectie aan het museum in Otterlo te schenken. Met een expositie over de Art & Project-collectie nam Lisette Pelsers eind 2023 afscheid als directeur van het Kröller-Müller Museum.

Eerst komt de liefde voor de kunst, de even verzorgde als prikkelende tentoonstelling over de schenking van 391 Art & Project-werken, is samengesteld door Jannet de Goede en Jip Hinten. In vijf kleine zalen en een grote museumruimte staan minder dan honderd werken, waarbij moet worden aangetekend dat bijvoorbeeld de modulaire structuur van Posenenske zelf uit niet minder dan veertien werken bestaat. De presentatie is dus uiterst selectief en nagenoeg alle werken krijgen genoeg ruimte. Elke zaal heeft een duidelijke focus, waarbij recht wordt gedaan aan de geschiedenis van de galerie. Er wordt aandacht besteed aan de proloog (‘architectural research’), de ‘conceptuele kunst’, de periode voor en na 1978 en het laatste couplet in Slootdorp. Daarnaast is een zaal gewijd aan het kunstenaarsboek, omdat Van Beijeren en Van Ravensteijn vele publicaties zowel hebben uitgegeven als verzameld. Het Bulletin is alomtegenwoordig. In bijna elke museumzaal zijn exemplaren te aanschouwen en in de laatste grote ruimte zijn alle nummers te zien in een monumentale kruisvormige opstelling van vitrines. De zaalteksten zijn bovendien gedrukt op verschillende paneeltjes ter grootte van horizontaal liggende A3’s die in een streng grid zijn gevat – een knipoog naar de fascinatie voor het seriële én het formaat van het drukwerk van de galerie.

In de tentoonstelling staat de kunst centraal die door Art & Project gepromoot werd. Zij voert het hoge woord en dat mag worden gehoord. Het in de tweede zaal gepresenteerde ensemble met werken van Stanley Brouwn, Gilbert & George, Richard Long, Hanne Darboven, Jan Dibbets en Bas Jan Ader is ronduit indrukwekkend. Deze accrochage roept echter eens te meer vragen op over de gemeenschappelijke noemer waaronder deze werken steevast worden gebracht. Wat heeft de aanstekelijke humor van George by Gilbert & Gilbert by George (portretten die ze van elkaar hebben gemaakt en op tape becommentariëren) te maken met de boekhoudkundige ernst van Jan Dibbets? Conceptuele kunst? De vraag stellen is ze beantwoorden. Elders in de expo hebben de curatoren de kunsthistorische categorieën losgelaten en opteren ze voor puur kijkplezier of voor interessante rebussen. De combinatie van twee werken van Adam Colton (Drawing No. 2 for Carving No. 3 (1983) en Carving No. 3 (1983)) met Studie Pollock (1989) van Daan van Golden is bijvoorbeeld bijzonder gelukkig. Colton vertrekt van een wetenschappelijk aandoende tekening om een informele sculptuur uit een blok gips te hakken. Daan van Golden heeft een klein stukje uit een drip painting van Jackson Pollock gelicht dat hij meticuleus naschildert. Hoe verschillend de uitgangspunten ook mogen zijn, schilder en beeldhouwer lijken de kijker te willen verleiden om iets herkenbaars te zien op het tweedimensionale vlak of in het driedimensionale volume.

Over de werking van Art & Project worden relevante uitspraken gedaan, maar nieuwe inzichten over de galerie en over het netwerk waarin Van Beijeren en Van Ravensteijn opereerden (en dat zij structureerden) worden niet geboden. Archiefstukken zijn zo goed als afwezig, terwijl er toch een voorraad van meer dan zeventig meter ter beschikking stond. Een spreekwoordelijke uitzondering vormt het papiertje waarop het duo brainstormt over de naam van hun kunstruimte. In de laatste zaal zijn bij sommige Bulletins enkele schaarse documenten in vitrines samengebracht, maar dat is het zowat. Het gaat om, zoals de ondertitel van de expo luidt, ‘een geschiedenis’. In deze expo wordt niet geargumenteerd omtrent artistieke keuzes of strategische beslissingen met verregaande gevolgen voor de Nederlandse kunstgeschiedenis.

De publicatie, meesterlijk vormgegeven door Haller Brun, is een waar naslagwerk, met onder meer alle afleveringen van het Bulletin, een overzicht van alle tentoonstellingen van Art & Project en een catalogue raisonné van de schenking. Op inhoudelijk vlak stelt het boek echter enorm teleur. Archivaris Ton Geerts verwoordt het als volgt: ‘Alleen onderzoek kan het leven met kunst dat in de vijfenzeventig meter aan archiefdozen van Art & Project verscholen zit en de onderlinge verbanden aan het licht brengen.’ Of om het anders te verwoorden: het werk moet nog beginnen. Waarom dan naar aanleiding van deze boeiende tentoonstelling een boek van meer dan vijfhonderd pagina’s uitgeven? Het wordt tijd dat dé geschiedenis van Art & Project op papier wordt gezet.

 

• Eerst komt de liefde voor de kunst. Art & Project in het Kröller-Müller Museum, tot 25 februari, Kröller-Müller Museum, Houtkampweg 6, Otterlo.