width and height should be displayed here dynamically

Kunst in de openbare ruimte

Sommige van de ooit vooraanstaande Nederlandse musea voor moderne kunst vegeteren al jaren op deerniswekkende wijze; er worden nog maar weinig tentoonstellingen georganiseerd die voldoen aan internationale kwaliteitsnormen op dit gebied. Het geld voor kunst in de openbare ruimte daarentegen kan in dit land niet op – deels omdat een deel van het budget van nieuwe overheidsgebouwen in Nederland aan kunst moet worden besteed. In het voorwoord van de glossy publicatie Nieuwe kunst/New Art in Amsterdam verbaast Henk Jan Gortzak, de directeur van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, zich erover dat het debat over kunst in de openbare ruimte niet “vaker, gepassioneerder en positiever plaatsvindt”. De instellingen die op dit terrein opereren, trachten de leemte nu kennelijk op te vullen met een stroom aan eigen publicaties, die echter vooral de schijn van een levendige discussie wekken: aangezien het bestaan van de betreffende instellingen dient te worden gelegitimeerd, behoort de toon vrijblijvend en positief te zijn. Het is tekenend dat al die ‘officiële’ publicaties de confrontatie met Camiel van Winkels Moderne leegte schuwen: het boek wordt weggestopt in noten, bibliografieën en een enkel nietszeggend zinnetje. In Nieuwe kunst in Amsterdam is alles even fantastisch, creatief, bijzonder; de enkele artikelen die erin staan, vermogen geen breder – laat staan kritisch – kader aan te reiken voor de talloze plaatjes. Eveneens een duidelijk legitimerende functie heeft de door SKOR (Stichting Kunst en Openbare Ruimte) uitgegeven publicatie Publiek werk 1995-2000. Vijf jaar Praktijkbureau Beeldende Kunstopdrachten. Het onder de Mondriaan Stichting resorterende Praktijkbureau was de voorloper van SKOR, dat naast lokale instellingen zoals het Amsterdams Fonds voor de Kunst, Stroom (Den Haag) en het CBK (Rotterdam) een cruciale rol speelt in de Nederlandse kunst-in-de-openbare-ruimte-industrie. Hoewel Publiek werk 1995-2000 beter is geredigeerd dan Nieuwe kunst in Amsterdam en de beschrijvingen van de kunstwerken uitgebreider zijn, zoekt men ook hier tevergeefs naar een meer substantiële beschouwing en naar kritische noten.

In de – in ieder geval schijnbaar – meer inhoudelijke afdeling van het SKOR-publiciteitsoffensief hoort het boekje Publieke kunst van Ina Boiten, de bewerking van een afstudeerscriptie kunstgeschiedenis. Het valt te hopen dat de term ‘publieke kunst’ niet ingeburgerd raakt: de impliciete suggestie is immers dat kunst in musea en galeries géén publieke kunst is. Sinds de (door Thomas Crow in Painters and Public Life geanalyseerde) controverses rond de Parijse Salons in de achttiende eeuw heeft moderne kunst zich echter doorgaans als publieke kunst gemanifesteerd: als kunst die gericht is op een – al is het dan ongrijpbaar en wellicht illusoir – algemeen publiek in plaats van op een kleine groep opdrachtgevers. Zelfs stromingen die graag zwolgen in geheimzinnigheid en exclusiviteit deden dat in reactie op de status van moderne kunst als publieke kunst. Overname en vertaling van de Engelse term ‘public art’ verdient dus geen aanbeveling (al zegt Boiten, in de meest bizarre passage van haar boek, dat ze de term eerder hanteert naar analogie met het begrip ‘publieke vrouw’). Boitens boek is beslist een bovengemiddelde doctoraalscriptie, waarmee iedere docent kunstgeschiedenis verguld zou zijn, maar het valt moeilijk te geloven dat SKOR met dit uiteindelijk toch brave en schoolse product de reflectie denkt te stimuleren. De auteur is duidelijk nog volop bezig om zaken die zij de laatste jaren gezien en gelezen heeft, te verwerken, en zij staat niet stevig genoeg in haar schoenen om tot een overtuigende analyse te komen. Het blijft bij sloganeske beweringen: zo zou de hedendaagse kunst (Boiten bespreekt projecten van onder meer John Knight en vier ‘verspieders’, waaronder Ann Veronica Janssens) uit zijn op ‘mobilisatie’ van de burger, wat een verschil zou inhouden met de ‘participatie’ die de voorbije decennia werd nagestreefd. Volgens Boiten bieden projecten als die van Janssens een alternatief voor het vervreemdende mediabeeld, en stimuleren ze een verrijkte zintuiglijke gewaarwording. Dat inzicht inspireert haar tot pseudo-Bergsoniaans proza: “Ruimte en tijd treden buiten hun eigen dimensies. De ruimte breekt uit haar statische driedimensionale begrenzing, de tijd is verlost uit haar lineair-progressieve dwangbuis.” Het is alsof een futuristisch of suprematistisch manifest uit de jaren tien een nieuwe oplage heeft gekregen: hetzelfde geloof in het verleggen van de grenzen van de waarneming, maar dan in een meer gezellige en vrijblijvende versie.

Uit al deze publicaties blijkt dat de Nederlandse kunst-in-de-openbare-ruimtesector nog altijd bespookt wordt door het romantische idee dat de kunstenaar de moderne maatschappij weer ‘heel’ zou kunnen maken, dat hij door de kilheid en anonimiteit te bestrijden de mensen weer een plek geeft. Boiten parafraseert in dat verband de voormalige Haagse wethouder Adri Duivesteijn, die kunst met name zag als een “sociaal instrument […] voor het bevorderen van een buurtcultuur en voor het opvullen van de leemtes die kerk, gezin en politieke partij hebben nagelaten”. Ziedaar de kunstideologie van de Nederlandse (semi-)overheid in optima forma. Boiten zelf onderschrijft de visie van Duivesteijn overigens niet; maar ook haar geloof in kleinschalige pogingen om mensen te ‘mobiliseren’, door ze te confronteren met nieuwe dimensies in ruimte en tijd, is nog schatplichtig aan romantische pogingen om de harde kantjes van de moderne wereld te verzachten zonder iets substantieel te veranderen. Uiteindelijk veroordeelt deze kunst zich tot een bestaan als vlag op de modderschuit: een artistieke schaamlap. Van kunst die zich kritischer verhoudt tot een openbare ruimte die steeds meer opgeslorpt wordt door privatisering en commercialisering, is ondertussen geen spoor.

De beste kunstwerken in de openbare ruimte onttrekken zich aan de geïnstitutionaliseerde poldermodelromantiek die in Nederland aan het bewind is. Dat doen ze bijvoorbeeld door (gedeeltelijk) het billboard over te nemen, als dominante vorm van beeldcultuur in de openbare ruimte. Zo heeft Roy Villevoye in de afgelopen jaren diverse billboardwerken gerealiseerd. Bij het waterleidingbedrijf in Maastricht staat bijvoorbeeld een friesachtig, zeer lang billboard met foto’s die ‘iets met water’ te maken hebben. De banaliteit van dit gegeven, dat herinneringen oproept aan de ergste laatnegentiende- en vroegtwintigste-eeuwse decoratieprogramma’s, wordt door Villevoye aangegrepen voor een prachtige montage van afbeeldingen die de algemeenheid van de opdracht met precies de juiste dosis aan idiosyncrasie – en met tegengif voor Limburgs provincialisme – infiltreren. Een ander voorbeeld is een billboard van Gerald Van Der Kaap op een Amsterdams schoolplein, met (wisselende) grote foto’s van leerlingen; een overtuigende reactie op het feit dat jongeren overal reclame met ‘ideale’ mooie jonge mensen zien: nu worden zij ook zelf, trots en monumentaal, in het straatbeeld gepresenteerd. Van Der Kaap speelt een intelligent spel met representatie; hij haalt de beeldcultuur van reclamebeelden dichter bij huis (of bij de school) zonder de kunst diametraal tegenover de reclame te plaatsen. Hoe verschillend Van Der Kaap en Villevoye verder als kunstenaars ook zijn, beiden creëren een dialectische relatie tussen hun werk en de commerciële cultuur die de stedelijke ruimte domineert. Zoals deze voorbeelden aantonen, heeft de Nederlandse kunst-in-de-openbare-ruimtesector niet alleen maar ondermaats werk opgeleverd; maar het feit dat kwantiteit primeert en dat alles even ‘tof’ moet lijken, zorgt ervoor dat ook zulke werken meteen worden geneutraliseerd.

Een ander interessant ‘genre’ in de openbare ruimte is het ‘onzichtbare’ kunstwerk. De door Jeff Wall geregisseerde performance Giving (Hoofddorp, 1997) is daarvan een voorbeeld. In een winkelcentrum kreeg een bedelaar om het uur een aalmoes toegestopt, een act die slechts voor de ingewijde of de oplettende winkelier als kunst – of ook maar als vreemd – ervaarbaar was, en voor het winkelende publiek onopgemerkt bleef. Er zijn meer kunstenaars die de schier onmogelijke positie van kunst in de drukke stedelijke ruimte reflecteren door werk te maken dat niet of nauwelijks opvalt. Inmiddels is deze benadering zelfs al weer tot een trend verworden – Boiten bespreekt het werk van Harmen de Hoop, zonder er echt mee uit de voeten te kunnen. Toch biedt dergelijk werk aanzetten tot reflectie. Het benadrukt immers dat kunst in de openbare ruimte vaak veel minder langs het publiek om functioneert, en dat haar publieke status dus juist twijfelachtiger is dan die van ‘museumkunst’. Dat geldt ook voor de videowerken van Gabriel Orozco, waaruit een ruime selectie van stills onlangs is gepubliceerd onder de titel From Green Glass to Airplane. Orozco observeert zonder vooropgezet plan het stadsleven in New York en Amsterdam. Gaandeweg ontstaat daarbij een aaneenschakeling van persoonlijke ‘leidmotieven’, variërend van cirkel- en spiraalvormen tot reptielen en poppetjes van de leden van de rockgroep Kiss. Orozco beweegt zich als een toerist door de stad, hij legt aardige plekjes vast op video, zoals het een toerist betaamt. Vervolgens maakt hij deze impressies van de openbare ruimte publiek in een museum en via een publicatie. Hij speelt niet de romantische kunstenaar die de wonden van de moderniteit heelt of mensen mobiliseert. Hij brengt geen – opvallende en permanente – veranderingen aan in de openbare ruimte, maar beperkt zich (grotendeels) tot het registreren. Op precies dezelfde manier proberen miljoenen anderen zich, gewapend met foto- en videocamera’s, een wereld ‘eigen te maken’ waar zij feitelijk nauwelijks invloed op hebben. Wellicht zijn we toe aan een denkpauze om op dergelijke werken te reflecteren; ondertussen zou dan wel een moratorium op nieuwe kunst in de openbare ruimte van kracht moeten zijn.

 

• Nieuwe kunst/New Art in Amsterdam is een uitgave van het Amsterdams Fonds voor de Kunst, Herengracht 609, 1017 CE Amsterdam (020/520.05.20; afk@afk.nl); ISBN 90-8033-6769. Publiek werk is een uitgave van SKOR, Ruysdaelkade 2, 1017 AG Amsterdam (020/6722525; info@skor.nl); ISBN 90-806408-1-6. Publieke kunst. Nieuwe dimensies in ruimte en tijd, voor kunstenaar en publiek van Ina Boiten is een uitgave van SKOR en NAi Uitgevers, Mauritsweg 23, 3012 JR, Rotterdam (010/201.01.32); ISBN 90-5662-210-2. From Green Glass to Airplane. Recordings van Gabriel Orozco is uitgegeven door het Stedelijk Museum Amsterdam en Artimo Foundation, Fokke Simonszstraat 8, 1017 TG Amsterdam (artimo@lostboys.nl); ISBN 90-75380-10-0.