width and height should be displayed here dynamically

Over the edges

Stadsfeesten en -festivals, stedelijk toerisme en economie, stadssanering en -vernieuwing en veel meer dergelijke begrippen illustreren de ‘wervende projecten’ van heel wat steden om hun getaand imago enigszins op te krikken. Ook Gent, althans het ‘historische hart’ ervan, draagt een ‘dynamisch profiel’ actief uit via een scala van veranderingen. De stedelijke ondersteuning van de zomerse Gentse Feesten is er een van, voorts de uitbouw van aanlegsteigers langs de vele kanalen in de (tot dusver ijdele) hoop watertoerisme aan te trekken, een verkeersplan voor een autoluw winkelcentrum dat auto’s in ondergrondse parkings wegstopt, en natuurlijk behoorlijk veel restauratiewerk en zelfs stadsvernieuwing. Ambitieuze plannen vergen uiteraard veel tijd en durf om bijvoorbeeld tegen de snel fulminerende publieke opinie op te roeien, maar de vraag rijst hoe hoog het planmatig inzicht en de fijnzinnige deskundigheid in Gent reiken. Stedenbouwers kunnen een hartig woordje meespreken over het gebrek eraan, maar ook het artistieke plaatje valt zwaar tegen en dit laatste misschien wel precies omwille van de luidruchtige aanwezigheid ervan en de omgang ermee. Laten we dan niet spreken over de aloude stadsverfraaiing aan de hand van bronzen en stenen beeldjes of andere manifestaties van folkloristische inslag, zoals bijvoorbeeld beeldhouwer Walter De Buck meermaals presteerde. Zwijgen we ook over het project met poëzie in de stad, want is er werkelijk iemand die van een van de gevelgroot uitgesmeerde gedichten heeft genoten? Laten we wel de flauwe uitgangspunten van Over the Edges, de tentoonstelling onder regie van Jan Hoet en Giacinto Di Pietrantonio, even aanstippen en het relatief beperkt karakter ervan jegens ‘de stad en haar bewoners’.

Het overbodige karakter van stadstentoonstellingen als Over the Edges schuilt mijns inziens in de vorm en de invulling ervan. Is het nog billijk om meer dan vijftig internationaal bekende en minder bekende kunstenaars een tentoonstellingsplek in de stad te geven onder het motto “de bevolking sensibiliseren voor kunst”, “het doorlaatbaar maken van de grenzen tussen stad en museum” of “de openbare ruimte een injectie van vitaliteit geven”? Want wat gebeurt er? Je koopt een plannetje, loopt gedwee een parcours van genummerde locaties af onderwijl de artistieke impressie afwegend aan de corresponderende uiterst beknopte uitleg. Bijgelovig moet je zijn om dan te beweren dat Gent als stad er artistieke vitaliteit bij wint of omgekeerd het museum er stedelijker of wereldser van wordt. Daarvoor zijn de diverse ingrepen veel te uiteenlopend en is de tentoonstelling te prominent beperkt tot ‘de historische kern’ van de stad. Alleen de kunstenaars die de artificialiteit van dit opgekuiste stadscentrum hebben doorgedreven winnen de spectaculaire strijd om ‘de verraste blik’. Zo laat Emilio Lopez-Menchero hier en daar een Tarzan-kreet door de stad galmen, simuleert Stefan Kern in gesmeed staal een reuzengroot spinneweb aan het Gravensteen en omwikkelt Jan Fabre met plakken ham de marmeren zuilen van een monumentaal voorportaal.

Stomverbaasd moeten we tevens aanhoren dat de tentoonstellingsmakers zich distantiëren van een ander spektakelstuk in de stad waarvoor zij elke verantwoordelijkheid van de hand wijzen: de inauguratie van de grootste bloemenmand ter wereld, tussen het belfort en het stadhuis van april tot oktober eveneens tegen betaling te bezoeken. Zijn de curatoren verbouwereerd om de concurrentie, achterhaald door de feiten van een nog groter spektakel in een stad waar uiteindelijk toch elke winkel, restaurant en café zich visueel in de kijker wurmt? Zelfs een braaf stadje als Gent draagt symptomen van visuele overkill. In deze context insinueert de gevallen, speelse reus van Atelier Van Lieshout een rake situatie; deze groot uitgevallen, hybride pop uit de kunstwereld heeft de confrontatie met een enige meters verder gestationeerd groot kanon, een oude toeristische attractie in Gent, niet doorstaan. Deze ludiek geënsceneerde (en kindvriendelijke!) machteloosheid staat in schril contrast tot de effectieve ontoegankelijkheid van Thierry De Cordiers podium-klankkast aan de Sint-Baafskathedraal. Tenzij toelating van hogerhand blijkt niemand dat podium te mogen bestijgen, zo getuigt een stevig slot op het toegangsluik. De confrontatie van Over the Edges met de stad en haar bewoners blijkt na talrijke beschadigingen niet mogelijk zonder permanente nazorg en bewaking van menig kunstwerk, laat staan dat een organisch versmelten van kunst en leven in het verschiet ligt. We zouden er haast bij vergeten dat een stad een museumruimte creëert precies om op een geconcentreerde en toegankelijke wijze beeldende kunst en haar maatschappelijke consequenties in dat gebouw aan bod te brengen. Dat blijkt in normale situaties goed werkzaam als publieke ruimte met een inhoudelijk steekhoudend vertoog, zelfs voor kunst dat zijn manna liever ‘in het alledaagse leven’ zoekt. Dat laatste is nu precies de geproclameerde drijfveer om Over the Edges in de stad te situeren, maar wie zich de moeite getroost om de catalogustekst van mede-curator Di Pietrantonio te lezen stuit op wollige bedenksels in plaats van harde feiten. In plaats van de aldaar beleden vitaliteit en vrijheid openbaart deze tentoonstelling eerder de verhulde repressie in de stedelijke openbare ruimte. John Körmelings voorstel bijvoorbeeld om alle verkeersborden uit het stadsbeeld te verwijderen werd (voorspelbaar) niet weerhouden, maar ook David Hammons’ werk Caution illustreert subtiel de wetten van de openbare orde en de onvermijdelijke voogdij van het museale instituut. Hammons liet namelijk een eindje voetpad tussen een huisgevel en de stoeprand tot aan een eerste telefoonkabel keurig uitgraven. Om te voorkomen dat ook maar een enkele onverlaat het gat zou induiken, werd dit putje met signalisatieborden overtuigend ‘natuurgetrouw’ als straatherstellingswerk afgeschermd. Conform de wetgeving vermeldt daarbij een bord het S.M.A.K. als verantwoordelijke van de signalisatie. Niets behalve dit bord legitimeert deze schijnoperatie als kunst. Zou Hammons zonder bemiddeling van het museum dit werk kunnen realiseren, zou hij dan niet als ‘ordeverstoorder’ opgepikt zijn? Ook Dirk Braeckman stelt de hypocrisie van de stad en haar culturele instellingen aan de kaak door een neoclassicistische gevel van de plaatselijke academie onder een vale laag vernis in de melancholie te dompelen. Dit tot ruïne verklaard pand wacht namelijk de afbraak om plaats te maken voor lucratiever immobiliën.

Abstractie gemaakt van een paar uitzonderingen kan men besluiten dat veel kunst evengoed in het museum getoond had kunnen worden, terwijl Over the Edges als stadsspektakel nu de Gentse toeristische sector prima tegemoet treedt. En dan nemen we het de verantwoordelijke tentoonstellingsmakers niet eens kwalijk dat de door hen geformuleerde termen en begrippen academisch beschouwd hopeloos verjaard zijn. Stad en museum stellen zichzelf niet ter discussie; ze celebreren elkaar in volstrekte isolatie.

 

• Over the Edges loopt nog tot 30 juni en is dankzij de grote toeloop ook op maandag ‘geopend’ via het S.M.A.K., Citadelpark 1, 9000 Gent (09/221.17.03) en de Sint-Michielshelling in het centrum van Gent.