width and height should be displayed here dynamically

Kerk, koning, kapitaal, kazerne en kroeg

De ludieke kunstenaar-activist Robert Jasper Grootveld

De K-Kerk

Vanaf de lente van 1964 tot en met de zomer van 1965 hield Robert Jasper Grootveld op zaterdagavond performances voor Het Lieverdje, een bronzen standbeeld van een zorgeloze jongen op het Spui in Amsterdam. Hoewel elke performance uniek was en verwees naar actuele gebeurtenissen, werden ze verbonden door terugkerende motieven. De kunstenaar verscheen in een soort narrenkledij als een krankjorume Zwarte Piet: korte broeken en maillot, een hoed en jas; soms bracht hij verf op die kleren aan en naaide nieuwe mouwen aan de jas. Altijd had hij make-up op, en verfde hij zijn gezicht zwart, en soms trok hij cirkels rond zijn mond of bracht witte strepen aan op zijn jukbeenderen. Zijn rol was die van een dominee die predikte voor een publiek dat uit wel 150 personen kon bestaan. De tabaksindustrie was het belangrijkste mikpunt van kritiek. Grootveld beschreef de afhankelijkheid van massamedia van tabaksreclames die, zo zei hij, ‘de verslaafde consument van morgen’ bediende. In dialogische ‘seances’ definieerde hij de Nederlandse samenleving allitererend als ‘misselijk makende middenstand’. De vaste reactie van het publiek luidde dan ‘ugge, ugge, ugge’, als een rokershoestje, uitgesproken met de gutturale Hollandse g. Soms maakte Grootveld gebruik van vuur in zijn optredens. Op één foto zien we een brandende krans om de schouders van Het Lieverdje.¶Rook is een element van zijn performances en een metafoor die Grootvelds leven en werk samenbond. Grootveld is bekend geworden vanwege zijn antirookcampagne en de daaruit voortkomende kunstwerken, maar hij was ook een kettingroker die in 2009 stierf aan de gevolgen van ziektes die verband hielden met zijn levenslange verslaving. Rook vormt de rode draad binnen Grootvelds fascinatie voor consumentisme (verslaafden, net als hijzelf, moesten wel doorgaan met het kopen van tabakswaren, wat symbool staat voor de behoefte om andere producten te consumeren), racisme (het roet uit de schoorsteen waardoor Zwarte Piet zogezegd zwart gekleurd werd), opstandige jeugd (met name van zijn held Marinus van der Lubbe, en het vuur dat Van der Lubbe in de Rijksdag ontstak) en ten slotte vervuiling (het doel van zijn Witte Fietsenplan was om uitlaatgassen te verdrijven). In Grootvelds kunst fungeert rook als metafoor voor het ludieke, en hij creëerde zo een sluier die een makkelijke interpretatie bemoeilijkt – en dat geldt ook voor zijn persona, die hij met zorg vormgaf in interviews, waarbij hij weigerde zich louter als kunstenaar óf activist te presenteren.

Grootveld zelf situeerde het begin van zijn antirookcampagne in september 1961, toen hij getuige was hoe patiënten om sigaretten smeekten in een sanatorium in Amsterdam. Het ging hem niet om verslaving als zodanig, maar om de manipulatie van de massa door multinationals, die gedreven werden door hebzucht, zonder zich te bekommeren om de volksgezondheid.[1] De eerste stap was het bekladden van advertenties, die hij zag als kwaadaardig symptoom van de op hol geslagen naoorlogse economische groei. In een interview uit 1964 stak hij de draak met het ongebreidelde consumentisme in Nederland: ‘Wij hebben zo’n verschrikkelijke honger naar bromfietsen, televisietoestellen en roomkloppers.’[2] Reclame vormde de materiële weerslag van dit nieuwe consumentisme. Grootveld gaf uiting aan zijn onvrede en frustratie door het woord ‘kanker’ – of de letter K – op de straatreclames te schrijven. Soms voegde hij iets langere zinnetjes toe, zoals ‘Ben uw ook an de kanker?’[3] Woedend op de tabaksondernemingen en hun pogingen mensen over te halen om te roken en daarmee hun leven in gevaar te brengen, sprak hij over het werk van reclamebureaus als ‘massahypnose’: ‘Ik was gefascineerd door het fenomeen reclame: de herhaling van het beeld, steeds dat beeld, de herhaling van de reclamespreuk.’[4]

Grootveld zei in december 1961 over zijn antirookcampagne: ‘Ik hoopte daarmee het onderbewustzijn van de voorbijgangers te raken. Maar dat viel tegen, want niemand merkte het op.’[5] Terwijl zijn bedoelde publiek zijn acties negeerde, merkten de tabaksbedrijven de graffiti wél op. Publex, het bedrijf dat verantwoordelijk was voor het merendeel van de reclameborden in het centrum van Amsterdam, deed aangifte tegen de kunstenaar. In december 1961 werd Grootveld gevangengezet in het Amsterdamse Huis van Bewaring om een gevangenisstraf uit te zitten van zestig dagen op grond van een veroordeling wegens herhaalde daden van vandalisme. Grootveld besefte algauw dat juist vanwege het politierapport, de rechterlijke uitspraak en de gevangenisstraf hij – ironisch genoeg – op enorm veel publiciteit mocht rekenen. Nota bene in zijn cel gaf hij zijn eerste grote interview, dat verscheen in het weekblad Panorama op 27 januari 1961 – inclusief een lange introductie, geschreven door de kunstenaar zelf. Het vernielen van die reclameborden was het minst ludieke aan zijn acties: hij nam duidelijk stelling tegen de tabaksbedrijven, al werd dat dan afgedaan als louter polemiek. Na deze vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid leerde Grootveld dat hij meer aandacht kon vergaren door absurde acties op touw te zetten (die vervolgens leidden tot arrestatie), dan door louter agitprop te bedrijven. Zijn acties werden voortaan nóg ludieker. In februari werd Grootveld uit de gevangenis vrijgelaten, en hij ging op zoek naar een permanente locatie om zijn seances te houden, een voorbode van de latere ‘happenings’ in Nederland.

In maart 1962 opende hij de zogeheten K-Kerk, ook wel bekend als de antirooktempel, een pand in de Korte Leidsedwarsstraat, dichtbij het Leidseplein, hem ter beschikking gesteld door restauranteigenaar Nicolaas Kroese. Daar hield hij om de twee dagen een dienst voor rokers, door hem ‘bewuste Nicotinisten’ genoemd. Deze bewuste Nicotinisten rookten ook bewustzijnsverruimende drugs als marihuana, dit op advies van de pseudodokter Bart Huges – een gesjeesde medicijnstudent en ‘medisch adviseur’ van de antirookcampagne, bekend geworden vanwege het gat dat hij in zijn schedel boorde teneinde permanent high te zijn. In 1965 zei de kunstenaar Constant over de K-Kerk in zijn bijdrage aan het blad van Provo: ‘En de enige anti-funktionele ruimte die ik tot dusver ontmoet heb is de anti-rooktempel van Robert Jasper Grootveld in Amsterdam. Daar wordt gespeeld en niets nuttigs bedreven.’[6]

De ‘K’ van K-Kerk had verschillende betekenissen voor Grootveld. In 1964 noemde hij de eerste K-woorden die hij van zijn anarchistische vader had geleerd: kerk, koning, kapitaal, kazerne en kroeg. Zijn vader was een aanhanger van de socialist Ferdinand Domela Nieuwenhuis geweest, een predikant die het allereerste socialistische parlementslid werd, en later de partij zou verlaten om de basis te leggen voor het anarchisme in Nederland. Grootveld zei dat hij al jong van de vijf K’s hoorde en dat hem geleerd werd zich tegen alle vijf te keren. Mettertijd zou Grootveld nog andere K-woorden toevoegen, ook als ze volgens de officiële spelling soms met een C werden geschreven, zoals: Kanker, Karma, Krotsjef, Kennedy, Knoeien, Kafka, Kabaret, Koran, Kommunisme, Knecht. Deze K-woorden werden op de gevel van de K-Kerk geschilderd, en ook nog op de binnenmuren van het gebouw geschreven.[7] Spelfouten zag hij niet als een probleem zolang de klanken in de buurt kwamen, en zijn onverschilligheid jegens de grammatica hing samen met de door hem vastgestelde overeenkomst tussen de taal en de oude, ouderwetse maatschappij waartegen hij in opstand kwam; het was voer voor satire.

Grootveld verwees in het ontwerp van de buitenkant van zijn tempel spottend naar artistieke stromingen zoals het abstract expressionisme. Het ontwerp van de ruimte en de seances waren het onderwerp van de film Jasper en het rokertje van Bas van der Lecq en Grootveld zelf, in de lente van 1962. In die film zien we Grootveld, gekleed in een witte kiel, een sjaal en baret, verf op de gevel van de tempel mikken, wat doet denken aan Hans Namuths beroemde film van de schilderende Jackson Pollock uit 1950. Op een parodistische manier smijt hij verdunde verf op de muur, waarbij Grootveld zo energiek te werk gaat dat hij zichzelf bijna als in een slapstick omverkegelt. Ten slotte leegt hij een verfpot in de richting van de tempel en wandelt weg. In het volgende shot zien we het publiek – voornamelijk passanten – die lachen om zijn vruchteloze pogingen om te schilderen. De deur van het gebouw was bedekt met houtplanken, die elkaar kruisten en overlapten en zo de letter K vormden. Het hout was besmeurd met dikke lagen verf; er was gewerkt met kwasten, en soms werd de verf er gewoon op gekwakt, in de lijn van Robert Rauschenbergs combines of Pollocks drip paintings, die al in de zomer van 1950 te zien waren geweest in het Amsterdamse Stedelijk Museum.

Het interieur van de K-Kerk, met een oppervlak van zo’n 46 vierkante meter, was bedekt met sigarettenreclames. Bezoekers kregen krijt uitgedeeld en werden aangemoedigd op de advertenties te tekenen. In de tempel lagen publicaties over Grootveld en zijn antirookcampagne. Hij had een altaar gemaakt omgeven door asbakken vol brandende, nog niet gedoofde sigaretten. Hoewel het Grootvelds bedoeling was om ‘primitieve’ trends in de Nederlandse cultuur te bevragen, werden zijn acties vaak oppervlakkig gelezen. Een wat dat betreft kenmerkend verslag van de opening van de antirooktempel luidt: ‘Hij beschouwt roken als een ritus, als een hypnose van de sigarettenfabrikanten. Daarom wil hij het rookgenot ritueel bestrijden: met de primitieve Afrikaanse muziek, waarvan ook medicijnmannen zich bedienden, in een verstikkende rokerige ruimte, waarin de lidmaten van deze tempelorde zullen gaan hoesten en proesten.’[8] Men stelt dat Grootvelds seances het midden houden tussen ernst en satire, maar legt geen verbanden buiten de tabaksindustrie om, hoewel Grootveld zelf gezegd heeft dat zijn uitstap naar Afrika in 1960 aan de basis lag van zijn interesse in magie en hypnose.[9] Er werd nauwelijks een verband gelegd met de politiek achter zijn muziekkeuze bij de sceances, zijn rituele activiteiten en zijn uitdossing. In de catalogus van Wim Beeren bij de tentoonstelling Actie, werkelijkheid en fictie in de kunst van de jaren ’60 in Nederland (1979) wordt Grootvelds werk beschouwd in de context van de tabaksindustrie en verslaving, en soms ook binnen de bredere context van het consumentisme. Er wordt echter niets gezegd over de Nederlandse koloniale geschiedenis, en contemporaine kwesties rond racisme en xenofobie.

Jasper en het rokertje toont scènes uit een van Grootvelds seances. Grootveld begint zijn performance door dwars door een brandende reclameposter voor sigaretten te springen, als een circusleeuw door een hoepel vol vlammen. Daarop begint hij zijn preek: ‘Om te beginnen zullen we moeten begrijpen dat het roken een rituele dwanghandeling is. Het rokertje komt immers uit de grond, uit de moeder aarde. Het wordt gedroogd, gefermenteerd en verwerkt tot het lichaam dat het sigaretje is. Het vuur komt erbij, het heilige vuur. De rook, de ziel van het lichaam stijgt omhoog.’ Dan begint het reciteren. Grootveld zet zijn rokershoestlied in, een gutturaal zingen van ‘ugge, ugge, ugge’. Het publiek van twintigers – minstens een twintigtal toeschouwers is in de film te zien – herhaalt de monotone lettergrepen, sommigen beginnen lachend te kuchen. Grootveld vervolgt: ‘Maar om de geest van de verslaving te kunnen verslaan, moeten we de geest der publiciteit oproepen. Dat doen we gewoon’, en hij zingt de ‘publicity song’ waarin het woord ‘publicity’ manisch, monotoon en a capella herhaald wordt. Op het einde, geheel in lijn met het groteske karakter van het gebeuren, roept Grootveld het publiek op om ‘de reclame weg te lachen’, waarop iedereen het ‘haha-lied’ oftewel de ‘lachhypnose’ begint te zingen. Grootveld buigt zich over een vreugdevuur van sigaretten, dat hij uiteindelijk blust met op de achtergrond de geluiden van trommels en gezang, waarschijnlijk opgenomen ‘Afrikaanse ritmes’.

Grootveld probeerde om deze ‘blusrituelen’ in zijn seancerepertoire op te nemen. Hij wilde dat de tempel continu rookte. ‘De bezoekers moeten in de rook zijn om het kwaad te beseffen. Geen struisvogelpolitiek. Ik wil ze uitroken.’[10] De brandweer hield de antirooktempel nauwlettend in de gaten en probeerde het publiek erop te wijzen dat de ruimte verre van brandveilig was. Toen Grootveld zijn tempel ten slotte in brand stak, beriep hij zich op Marinus van der Lubbe. Net zoals Van der Lubbe gemanipuleerd was als pion van de nazi’s, zo werd Grootveld naar eigen zeggen gemanipuleerd door de reclamecampagnes van sigarettenmerken. En hij mocht dan wellicht paranoïde geweest zijn, door het roken van andere substanties dan tabak, hij begreep wel degelijk dat advertenties dodelijk effectief waren en consumenten verslaafd raakten aan een schadelijk roesmiddel. Het idee was zelfs om de tempel meermaals in brand te steken – opnieuw als eerbetoon aan de door Van der Lubbe aangestoken brand in de Rijksdag.

De blusceremonie verliep de eerste keer vlekkeloos, maar liep de tweede keer minder fortuinlijk af. Op 18 april 1962, een maand nadat de antirooktempel geopend was, goot Grootveld benzine op een hoop zaagsel en zette dat in de hens. Hij had de beschikking over twee brandblussers en enorme emmers water. De eerste brandblusser was niet opgewassen tegen deze taak, en de tweede weigerde dienst. Het lukte Grootveld niet om alleen die emmers water over het vuur uit te gieten, ze waren te zwaar voor hem. Toen de brandweer en politie arriveerden, werd Grootveld onder dwang het pand uitgewerkt. Maar eenmaal buiten, klom hij op het dak en schreeuwde ‘Gedenk Van der Lubbe!’ tegen de menigte beneden, inclusief agenten. Ook hierin bootste Grootveld de beroemde Nederlandse brandstichter na: in Leiden was Van der Lubbe in lantaarnpalen geklommen om vandaar antifascistische toespraken te houden. De tweede blusceremonie kwam tot een einde toen de tempel tot op de grond toe afbrandde.

 

De witsjdokter

In 2017 verwierf het Rijksmuseum het zogeheten Plakboek van Grootveld: een verzameling van foto’s en krantenknipsels uit de periode tussen 1955 en 1963, de vroege fase van de loopbaan van de kunstenaar. Dit plakboek biedt de context waarin Grootvelds favoriete persona, een krankjorume Zwarte Piet, zou kunnen worden geplaatst. Deze traditie, waarin een witte persoon zich zwart schminkt, en een zwarte krullenpruik op zet, met rode lippenstift en gouden oorringen, gekleed in een soort narrenpak, werd tot voor kort als een onschuldig vermaak beschouwd. De laatste tien jaar is daar verandering in gekomen, onder meer dankzij de campagne Zwarte Piet is Racisme van kunstenaar Quinsy Gario en dichter Jerry Afriyie. Er waren al eerder kanttekeningen geplaatst. De vroegste kritiek op de figuur Zwarte Piet treft men aan in een nummer van De Groene Amsterdammer uit 1930. En in december 1952 wees columnist Jan Meijer op de racistische aard van een Rotterdamse winkeletalage, waarin poppen van Zwarte Piet in een jungle-enscenering optraden, waarbij ze witte reizigers kookten. [11]

Dat Grootveld verwees naar het Sinterklaasverhaal in zijn artistieke praktijk heeft vele redenen, maar de meest directe lijkt de ontwikkeling van het consumentisme na de Tweede Wereldoorlog te zijn, toen het geven van cadeaus tijdens Sinterklaas populair werd. Het gaat Grootveld echter niet alleen om een kritiek op Sinterklaas als een uitwas van de consumentencultuur. Wat opvalt aan zijn Zwarte Pietoutfit is dat die een overduidelijke parodie was. Zijn schmink was overdreven, en het pak dat hij droeg was versleten en oud. Zijn gezichtsuitdrukking en lichaamstaal waren theatraal. Soms droeg Grootveld naast het jasje en de zwarte schmink ook wat lijkt op een kapotte, geweven mand op zijn hoofd, en verschillende kettingen om de hals, een gemaakt van botten en een ander van wat lijkt op klauwen die in donker materiaal zijn verpakt, terwijl hij zijn ogen tot spleetjes heeft versmald en zijn mond openhoudt alsof hij aan het praten of het niezen is. Deze accessoires en toevoegingen maken een andere interpretatie van de Zwarte Pietperformance mogelijk: namelijk als een (vroege) kritiek op dit racistische personage. De keuze van Grootveld om ‘primitieve’ elementen toe te voegen, zoals de mand, de kralen en de botten, wijzen erop dat het personage Zwarte Piet gebaseerd was op stereotypen van zwarte mensen. Dat verband werd letterlijk gelegd in het eerste optreden van Grootveld als (zwart geschminkte) Zwarte Piet in november 1955, toen hij in de Amsterdamse grachten voer in een zelfgemaakt bootje, uitgerust met een houtoven en een plat dak boven zijn hoofd waar de bioscoopreclameachtige boodschap ‘Robert Jasper in De Moor op het vlotje een attentie voor de a.s. zaterdag te houden collecte van het Sint Nicolaas Kinderfeest’ op geschreven stond. Grootveld speelde met stereotypen door deze karikaturale figuur neer te zetten; hij gebruikte absurditeit om het belachelijke van deze rol te benadrukken.

Ofschoon het Plakboek geen doorslaggevend bewijs levert voor Grootvelds kritische houding ten opzichte van Zwarte Piet, ligt het wel voor de hand dat hij, ook gezien zijn oeuvre en levensloop, het onderliggende racisme ervan aan de kaak stelde. Een opvallende foto – ook doordat hij niet bevlekt is of slordig uitgeknipt; het gaat eerder om een glanzend en professioneel portret – in het plakboek laat een dubbelportret zien van de jonge Grootveld en een zwarte man terwijl ze elkaar omarmen: zulke intimiteit is afwezig in de overige foto’s. De twee bevinden zich in een kamer, staren naar elkaar, en staan zij aan zij voor een groot raam, vol in het licht. Grootveld draagt een overhemd, een das en pantalon, zijn vriend is meer casual gekleed in een korte broek en een shirt. Onduidelijk blijft wie deze man is; hij is de enige man van kleur in het plakboek. Wellicht is de foto in Durban genomen, waar Grootveld bewust een kijkje nam in het gesegregeerde deel van de haven, normaal niet toegankelijk voor witte mensen. Wat in het oog springt is dat het dubbelportret van Grootveld en de man naast een foto is geplakt van de kunstenaar als Zwarte Piet, waardoor de relatie van de twee mannen wordt gekoppeld aan het pietenpak.

Er is nog een document uit het plakboek dat verbonden lijkt te zijn met Grootvelds verblijf in Zuid-Afrika, en dat wijst op de mogelijke relatie met een zwarte man. Grootveld plakte een dubbelgevouwen brief in het boek met de woorden ‘ndugu wa furraha’ op de buitenzijde, wat zo ongeveer ‘het ga je goed, broer’ betekent. Het woord ndugu (Swahili voor ‘broer’ of ‘kameraad’) wordt getranscribeerd als ‘ndoegoe’ gebruikt in een artikel in het plakboek over Grootvelds seances, als hij spreekt over de methode van de herhaling en uitlegt dat hij die leerde door een medicijnman in Afrika te observeren. In het artikel wordt ‘ndoegoe’ gebruikt om een bezweringsceremonie te duiden waar een ‘magische doos’ aan te pas komt; precies zo’n doos verkreeg Grootveld in Durban en die nam hij mee terug naar Amsterdam.

Het moeilijk leesbare handschrift wordt afgesloten met een handtekening – niet die van Grootveld – en het jaartal ‘61’. Aan het hoofd van elk blad staat links ‘Retour aan Postbus 337 Rotterdam’, en rechts ‘Frankering bij abonnement Rotterdam’ gedrukt. Het briefpapier zou afkomstig kunnen zijn van het (Rotterdamse) scheepvaartbedrijf van het schip waarop Grootveld begin jaren zestig werkte. De datum en het briefpapier suggereren dat het vermoedelijk geschreven was terwijl Grootveld in Afrika verbleef. De tekst zelf lijkt op een gedicht, waarschijnlijk een ode aan Grootveld, gezien een regel die bovenaan het blad geschreven staat: ‘Opdracht aan wie wij den opwachten Robert Jasper ex-exhibtionist’.

De passage suggereert een intieme (en mogelijk seksuele) relatie met de auteur: ‘Als ik in zijn kruis keek/ kon ik mezelf zien/ Bruin met witte ogen/ Een albino met europese gedachten/ Schuldig,/ zonder alibi/ Onterfd door eeuwenoude geslachten/ Er blijft een stille nacht wachten/ Wachtend op de witsjdokter’. Hoewel we niet weten van wie Grootveld de ode ontving, lijkt het wel te gaan over de (intieme) relatie tussen een witte en een zwarte man. We weten dat Grootveld seksuele relaties met mannen onderhield, zo had hij bijvoorbeeld geregeld tegen betaling rendez-vous met een bankier.[12] Bovenstaande tekst legt de nadruk op minstens een ervaren verwantschap, maar de auteur deelt ook schuld toe aan de beschrevene – Grootveld –, een schuldige witte man. De verhouding is niet alleen seksueel, maar ook raciaal beladen.

Verkleed als Zwarte Piet nam Grootveld deel aan de eerste Nederlandse happening in 1962, genaamd Open het graf. Ze was georganiseerd door de dichter Simon Vinkenoog, Melvin Clay (een acteur van het New York Living Theatre) en filmproducent Frank Stern; Vinkenoog was de draaischijf, hij bracht Allan Kaprows idee van de ‘happening’ naar Amsterdam. Schrijver en schilder Jan Cremer werkte mee aan de begeleidende brochure. Open het graf werd gehouden in het atelier van kunstenaar Rik van Bentum aan de Prinsengracht nummer 146, waar gedurende korte tijd galerie LSD-25 gevestigd was, vernoemd naar het psychedelische roesmiddel. Deelnemers aan de happening waren, naast Vinkenoog en Cremer, Johnny ‘the Selfkicker’ van Doorn, Jean-Jacques Lebel en Grootveld, en andere alternatieve figuren zoals Bart Huges. De naam Open het graf was een satirische verwijzing naar het televisieliefdadigheidsevenement Open het dorp, dat enkele weken daarvoor uitgezonden was. De titel verkreeg een extra, onbedoelde betekenis doordat koningin Wilhelmina een dag daarvoor overleden was. Het atelier was bedekt met stukken rottend vlees en de ingewanden van runderen, samen met banieren, posters, schilderijen en foto’s. Ter ere van de recent overleden Marilyn Monroe was er een urinoir versierd met foto’s van de actrice. In zijn voorbereidende aantekeningen voor de happening noteerde Vinkenoog als invloeden voor Open het graf onder meer Marcel Duchamp, Antonin Artaud, de filmmaker Louis van Gasteren en Constants New Babylon.

Grootveld, als Zwarte Piet optredend, wilde met zijn performance het ‘Marihuette-spel’ ten doop houden: deelnemers zouden zoveel mogelijk overtredingen begaan door marihuana te bezitten, terwijl ze feitelijk alleen maar ‘Marihu’ bezaten en dus de politie in het ootje namen. Marihu is alles wat kon doorgaan voor marihuana maar het niet was, bijvoorbeeld gedroogde kruiden, stro of zeewier. Punten werden als volgt berekend: 100 punten voor een arrestatie, 50 voor een aanhouding en fouilleren, 25 voor een staandehouding; daar gingen 10 punten van af indien de deelnemers toch ook verboden middelen bij zich droegen. Spelers konden 100 punten inwisselen voor een nieuw pakketje Marihu. (In februari verdiende Grootveld samen met kameraden een recordaantal punten toen in Dendermonde, op weg naar een tentoonstelling van de kunstenaar Fred Wessels, zijn auto door de politie doorzocht werd. De Belgische agenten vonden eikenbladen, weidegras en kattenkruid.) 

In de brochure die voor de gelegenheid van Open het graf verscheen, zei Grootveld over zijn aankleding: ‘In het kader van Amsterdam Magisch centrum is Klaas aan mij verschenen. Ik ben nu een knecht van hem geworden, een Zwarte Piet, en ik ga van hem getuigen, het hele jaar door, want hij is een wonder. Hij brengt de stuff uit Spanje, is de goedheid zelf en ik ben dol op een babydoll.’ Er zitten verschillende lagen in deze passage. Grootveld gebruikt het woord ‘stuff’, en daarmee de Engelse betekenis: Sinterklaas brengt spullen en cadeaus. Het woord is ook straattaal voor marihuana, al kan het in de context van Open het graf ook naar Marihu verwijzen. Dat was vermoedelijk ook de bedoeling.

Daarnaast maakte Grootveld een grap over het verlangen naar een pop, een ‘babydoll’ – opnieuw gebruikt hij hier een Engelse term – en dat kan twee betekenissen hebben. Het verwijst ten eerste naar een populair Sinterklaasliedje over een kind dat een pop van de Sint krijgt, volgens de conventies van de tijd een gegenderd cadeau.[13] Het verwijst echter ook naar Grootvelds persoonlijke geschiedenis van travestie, en daarmee zijn indirecte kritiek op (Nederlandse) conventies. Een ‘babydoll’ is een jurkje met een hoge taille en korte mouwen of zelfs zonder mouwen, met daarbij een wijd vallende rok, maar ook een soort negligé (die Grootveld heel soms droeg). Vragen om een ‘babydoll’ ligt in de lijn van zijn zelfgeschapen persona: het kledingstuk zou een aanvulling op zijn garderobe zijn. Het plakboek bevat een pagina waarop Grootveld te zien is in een korte, door hem omhoog gehouden ruitjesjurk boven twee lagen vrouwelijk ondergoed: een grote, ouderwetse bollende witte onderbroek en een veel kleiner slipje. Hij voegde er panty’s, handschoenen en een douchemuts aan toe, alsook make-up. Wellicht dacht Grootveld aan een dergelijke babydoll, of wilde hij deze vervangen door het Sinterklaascadeau.¶Grootvelds taalgrapjes, op de rand van het absurdisme, gecombineerd met zijn toon van vermoorde onschuld, boden aan de goede verstaander de mogelijkheid om het consumentisme kritisch te bezien, maar ook verder te denken over zaken als racisme en gender. Duidelijk is dat de kritiek op Zwarte Piet het publiek destijds niet opviel, en dat onderzoekers er later geen oog voor hadden. Het blijft de vraag of Grootveld het personage Zwarte Piet bewust bekritiseerde, maar er is in ieder geval een voorbeeld van een figuur uit de alternatieve scene, een kennis van Grootveld, die zich er expliciet tegen heeft uitgesproken. In Ik Jan Cremer Tweede Boek (1966) bespreekt de auteur de culturele sfeer van de jaren zestig, en een deel is gewijd aan Open het graf. Cremer noemt Zwarte Piet een ‘slaaf’ en vraagt zich af: ‘moeten wij dat al meteen in zo’n onschuldig klein kinderhoofdje stampen?’[14] Cremers boeken waren controversiële bestsellers, en hij werd afgekraakt door de literaire kritiek, maar zijn stellingname over Zwarte Piet werd buiten beschouwing gelaten. Geen wonder dus dat Grootvelds satirische versie voor kennisgeving aangenomen werd door zijn publiek.

 

 

Afbeeldingen afkomstig uit Robert Jasper Grootveld, Plakboek (NG-2017-2), Collectie Rijksmuseum, Amsterdam

‘De K-Kerk’ is ontleend aan Janna Schoenbergers proefschrift Ludic Conceptualism. Art and Play in the Netherlands, 1959 to 1975, verschenen bij het Graduate Center, The City University of New York, 2017. ‘De witsjdokter’ is een bewerking van een hoofdstuk uit: Janna Schoenberger, Waiting for the Witch Doctor. Robert Jasper Grootveld’s Scrapbook and the Dutch Counterculture, Amsterdam, Rijkmuseum Studies in History, vol. 2, 2020.

 

Vertaling uit het Engels: Daniël Rovers

 

Noten

1 De eerste rapporten over de gevaren van roken werden in Nederland in 1957 gepubliceerd. Gezondheidsorganisaties hadden al langer gewaarschuwd voor de risico’s. Zie Joop Bouma, Het rookgordijn. De macht van de Nederlandse tabaksindustrie, Amsterdam, L.J. Veen, 2001.

2 Henk J. Meier, ‘Heer geef mij een sigaret’, Ratio, april 1964.

3 Een vergelijking zou kunnen worden gemaakt met de Franse kunstenaars Jacques de la Villeglé en Raymond Hains, wier werk, gebaseerd op losgescheurde advertentielagen, omschreven is als décollage. Grootvelds acties reageerden op een soortgelijke manier op het economische wonder in het naoorlogse Europa. Zowel de Franse kunstenaars als Grootveld werkten op straat, niet in een atelier, en bezondigden zich aan vandalisme. In tegenstelling tot de Fransen sprak Grootveld nooit in termen van kunst over zijn werk, en hij stelde de bekladde advertenties niet tentoon. Integendeel zelfs: hij nam nadrukkelijk afstand van traditionele kunstinstellingen en bleef een outsider. Zie ook: Benjamin Buchloh, ‘From Detail to Fragment. Décollage Affichiste’, October, nr. 56, 1991, pp. 98-110. Grootveld kan ook gezien worden als voorloper van de straatslogans van de Situationistische Internationale, in mei 1968, en van feministisch activisme op billboards.

5 Eric Duivenvoorden, Magiër van een nieuwe tijd. Het leven van Robert Jasper Grootveld, Amsterdam, Singel Uitgeverij, 2009, p. 180. Duivenvoorden verwijst naar een artikel in de Haagse Post van 16 december, 1961. De biografie van Eric Duivenvoorden is van onschatbare waarde voor het onderzoek naar Grootveld.  

6 Constant en Roel van Duijn, ‘New Babylon’, Provo, 28 oktober 1965, pp. 6-8. Constant brengt de K-Kerk in verband met zijn eigen werk aan New Babylon.

7 In 1961stelde Grootveld een absurde advertentie samen voor de ‘Kanker Klux Klan’, die tegen het ‘Zwarte Teer’ zou vechten.

8 ‘Tempel der Nicotinisten geopend’, De Waarheid, 19 maart, 1962.

9 Een centraal element in Grootvelds optredens is de ‘magische’ doos die hij in Durban, Zuid-Afrika heeft verworven terwijl hij daar op een vrachtschip werkte, op weg naar Oost-Afrika, van december 1960 tot maart 1961. Grootveld beweerde dat de doos (en zijn inhoud) gebruikt werd om de geest van sigarettenrook te weren. In een onderschrift bij een foto van Grootveld in de tempel valt te lezen dat hij zijn gezicht bij voorkeur ‘Afrikaans’ verfde. Hij lijkt te spelen met de vooroordelen en stereotypen van zijn publiek, maar zijn eigen positie blijft in het ongewisse. De figuur van de Afrikaanse ‘medicijnman’ gebruikte hij als voorbeeld in zijn performances. Net als bij zijn dubbelzinnige benadering van georganiseerde religies, parodieerde en emuleerde hij de buitenlandse sjamaan.

10 Hans Verhagen, ‘K-Kapel van Robert Jasper: Vreemd vermaak in de bijt van het plein’, Algemeen Dagblad, 31 maart, 1962.

11 Jop Euwijk en Frank Rensen, De identiteitscrisis van Zwarte Piet, Amsterdam/Antwerpen, Atlas Contact, 2017, pp. 85-86. Het werk van Euwijk en Rensen is van grote waarde geweest om vroeg verzet tegen Zwarte Piet in kaart te brengen.

12 Duivenvoorden legt uit dat Grootvelds seksuele voorkeur fluïde was. De 25 gulden die hij ontving van de bankier besteedde hij aan prostitueebezoek. Op. cit. (noot 5), p. 64.

13 De passage uit het Sinterklaasliedje: ‘O, kom er eens kijken/ wat ik in mijn schoentje vind/ alles gekregen/ van die beste Sint!/ Een pop met vlechtjes in het haar/ een snoezig jurkje kant en klaar/ drie kaatseballen in een net/ een letter van banket’.

14 Jan Cremer, Ik Jan Cremer Tweede Boek, Amsterdam, De Bezige Bij, 2008 (1966), p. 66.