width and height should be displayed here dynamically

De glazige blik

In een reportage met als titel ‘Berlijnse genotsindustrie’ beschrijft Joseph Roth in 1930 een ‘volkomen uniek, uniform type jongeren’ dat ‘in alle steden’ te vinden is en ‘wapperende, wijde broeken’ draagt. Buiten het ‘gladgeschoren gezicht en strak naar achteren gekamd haar’ geldt Roths karakterschets evenzeer voor het mondaine type dat sinds kort de grootsteden bewoont. Zoals in 1930 beweegt het zich voort met de ‘nonchalance van een paspop’ – stroef, gekunsteld, dwingend – en zendt het uit: een ‘glazige blik’ waarin ‘geveinsde wereldmoeheid’ te lezen is.

*

Glazig kijken is kijken met melkglas voor de ogen, een rookgordijn, een knipvlies. Het is onmogelijk te kiezen tussen kijken en niet-kijken, dus wendt men zich af zonder weg te draaien. Wie aangekeken wordt, verdwijnt achter een scherm of lost op voor een blik die hem ontkent. De glazige blik is een blik in weerwil van zichzelf, een blik die geen blik wil zijn, zichzelf bestrijdt – een blik die liever geen communicatie was geweest.

*

De glazige blik bekleedt wat naakt moest blijven, zou Emmanuel Levinas zeggen. De ander wordt niet als de ander, maar gesluierd waargenomen, waardoor hij zijn vreemdheid verliest, tot het vertrouwde gereduceerd. De glazige blik verandert alles in een verlengstuk van de kijker. Door de ander met een waas te omgeven, verzacht de kijker wat hem niet bevalt, of wat hij niet nodig heeft. De blik stopt op een kleine afstand van het aangekeken gezicht, om daar uiteen te spatten in ontelbare brandpunten waartussen de kijker geen keuze kan maken.

*

Waarom hebben wij het aankijken verleerd? Die vraag is niet onbelangrijk. De geschiedenis van de mensheid is er immers ook een van ogen, niet alleen van hersenen en handen. Al van bij het begin was een kijkcode minstens even belangrijk als tafeletiquette of aanspreekvoorschriften; men begreep dat een publieke ruimte ook altijd een aankijkruimte was. Naast regels per stand, klasse, sekse en leeftijd, golden er aparte standaarden voor iedere plaats. De katholieke biecht was het eerste sociale gebruik met globale reikwijdte dat tijdelijk respijt van het aankijken kon leveren. Het bevrijdde de zondaar van de vele blikken en tegenblikken in het publieke leven, al was het maar voor dat korte, precaire moment van de bekentenis; voor even moesten de eigen zonden niet met een gekunstelde blik verantwoord worden. Uitvindingen en historische figuren hebben de mens soms gedeeltelijk van de intersubjectieve aanschouwing geëmancipeerd. Zo heeft de gemaskerde Casanova gedemonstreerd dat flirten ook zonder blik kan, en de atoombom dat er aan het succes van blind moorden geen grenzen zijn. Maar wat is er dan voor ingrijpends gebeurd sinds Joseph Roth en passant de voorbode van het hedendaagse aankijken zag voorbijlopen? De versoepeling van sociale rollen, de vermenigvuldiging van contacten, virtuele blikken en spiegelende oppervlakken – het zijn slechts enkele van de recente ontwikkelingen waar onze ogen zich aan hebben moeten aanpassen. Heeft de sociologie dan niet nodig wat de evolutionaire oftalmologie voor de biologie is?

*

Er zijn te veel gezichten. Dat is niet alleen een demografische vaststelling (te veel mensen) maar ook een mediatheoretische (te veel zichtbare mensen). Aan de reeds erkende globaliseringsgolven moet de globalisering van het gezicht toegevoegd worden. Fotografie, film, livetelevisie, sociale media, videobellen – bij elke stap verloor het menselijke gezicht meer van zijn verborgenheid. Hoe vaker iemands gelaat in beeld komt, hoe meer hij tot gezichtsexhibitionisme geneigd is. Bewijs: de tieners voor wier ongetrainde ogen het esthetisch zelfbewustzijn te vroeg komt. De verplichting iedere blik te interpreteren en van antwoord te dienen heeft nu betrekking op de hele wereld: blikken kunnen van overal komen, van plekken en mensen met vaak geheel andere kijkcodes. Hoe is het nog mogelijk aan ‘de tirannie van het menselijke gelaat’ (Baudelaire) te ontsnappen en werkelijk alleen te zijn? Glazig kijken doet dromen van visueel kluizenaarschap.

*

Alle sociale media zijn tot op zekere hoogte voyeuristisch, maar het minst geremd is kijkverlangen tijdens het videobellen. Daar valt een blik – zeker als het gesprek meer dan twee deelnemers telt – het minste op. Een aantrekkelijke gesprekspartner kan eindeloos en met indringende blik aangekeken worden zonder dat daar iets van te merken is. Videogesprekken laten het toe te kijken op een manier die bijna volledig ongecontroleerd want niet-wederkerig aanvoelt. Zoals voor Gyges, die bij Plato een onzichtbaar makende ring droeg, vormen tegenblikken voor videobellers geen gevaar. Laten we daarom spreken van het Gyges-syndroom wanneer een kijker de eenzijdige (virtuele) blik op wederkerige (reële) aankijksituaties projecteert. De ogen transformeren zich dan tot aangedampte ramen waarin een glazige blik getekend staat. Ze kijken alsof de blik van de ander een fantoom is en oogcontact slechts een mediatechnische trompe-l’oeil. De door videobellen bespoedigde verandering is een kijkvervorming die ook verklaart waarom steeds meer jonge mensen gordijnloos wonen. Door mijn ‘vensters op de wereld’, denkt de glazige kijker, kan alleen van binnen naar buiten gekeken worden.

*

Emmanuel Levinas: ‘Maar brengt de positie van Gyges niet de straffeloosheid met zich mee van een wezen dat alleen op de wereld is, dat wil zeggen van een wezen voor wie de wereld een schouwspel is?’

*

Onze ethiek schrijft voor: alles moet in het gewone binnengehaald worden, want niets is nog bijzonder. We staan op gespannen voet met woorden als ‘abnormaal’, ‘ongewoon’ en ‘eigenaardig’ – oordelen die vaak makkelijk in een blik te lezen zijn. Gebiologeerd kijken naar wat je nog niet of slechts zelden gezien hebt, laat wie aangekeken wordt niet in zijn waardigheid – zo denkt men nog maar sinds gisteren. Hoewel blikken moeilijk onder toezicht te houden zijn, hebben we toch schrik met onze ogen een verkeerde reactie op het eigenaardige te geven. Het is daarom aangewezen te kijken met de ogen toe, glazig, van achter een troebel scherm.

*

Andere optie: legislatief ingrijpen, zoals in Spanje, waar het sinds mei 2023 verboden is op een podium te lachen met invaliditeit. Zoals The New York Times vervolgens meedeelde, zijn de toreadors van Teruel, allemaal mensen met dwerggroei, daar niet over te spreken. Hun handicap is hun job, klinkt het. Zolang de langere mens niet alleen zijn lengte, maar ook zijn blik als maatstaf neemt, zullen Teruels uitzonderlijke levens nooit in hun eigenheid geleefd mogen worden. Omdat de ‘grote mensen’ moeite hebben met de gepaste kijkreactie, moet de kleine stierenvechter zich uit hun gezichtsveld verwijderen – of toch wanneer hij de eigen bijzonderheid in een voordeel wil omzetten.

*

Voor de jongste generaties, die met een verstrenging van de seksuele gedragscode zijn opgegroeid, is de zoektocht naar een nieuwe blik onvermijdelijk. Met hun glazige blik pogen ze een post-#MeToo-erotiek in de sociale omgang te introduceren. Die erotiek draait voornamelijk rond plausibele ontkenning: hoe men een blik ook interpreteert, de interpretatie moet altijd ontkend kunnen worden. Zestien- tot dertigjarigen hebben zichzelf een vergunning voor insolente blikken gegeven, en dat niet alleen omdat de wederkerigheid van het kijken hun illusoir overkomt, maar ook omdat een glazige blik altijd de eigen (risicovolle) boodschap annuleert. De glazige blik is een permanente knipoog, zo meerduidig dat betekenis hem heeft verlaten. Een uit seksuele motivatie uitgezonden blik kan dan geduid worden als deel van een onschuldige omgevingsscan of als een verdedigingsmechanisme gericht op de misplaatste interesse van wie in de buurt is. Staartoelating blijft in zekere mate afhankelijk van het profiel van de staarder: lijkt hij een potentieel gevaarlijk seksueel roofdier of een op ongemakkelijkheid beluste pervert, dan mag het aankijken niet langer duren dan de enkele ogenblikken die nog toeval kunnen zijn. De vervrouwelijking van het mannelijke schoonheidsideaal, ten slotte, heeft ongetwijfeld enkele zuiver esthetische redenen, maar komt ook tegemoet aan de ‘ont-dreiging’ die van de huidige (jonge) man verwacht wordt. Die gaat daar met veel plezier op in: bovenop de vrijlating van de latente androgynie krijgt hij bij zijn queer-esthetische klerenpakket een licentie voor onverholen staargedrag. Glazig kijken is staren met vergunning.

*

Seksualiteit kan sinds #MeToo niet meer zonder reflectie verlopen. Bij elke seksuele daad (en daartoe behoort ook het flirten) moet de initiator, naast aan de relatie deel te nemen, zich vanaf het begin al buiten de relatie plaatsen om er een prealabel oordeel over te vellen. Als seksuele actoren mogen we niet aankijken zonder meer; naast de blik van het verlangen horen we ook de blik van de rechter uit te zenden; we doen aan zelfberechtiging, plaatsen onze seksualiteit preventief onder curatele. De gelijktijdigheid van wellustig en zelfkritisch kijken is de paradox die de glazige blik in zich draagt. Het resultaat is een gespleten blik die zowel belichaamd als niet-belichaamd is, een blik die zowel rechtdoor gaat als omgebogen wordt – een glazige blik, met rechte én gebroken stralen.

*

De glazige blik beschermt tegen ongewenste blikken door ‘de poorten van de ziel’ te bepantseren. ‘De blik is de rand van de mens,’ schrijft Walter Benjamin in Eenrichtingsstraat, maar wat als die rand te broos is? Dan trek ik mijn beschermlaag tot over mijn ogen, zet mijn huid over mijn hele lichaam voort. Ik heb aan de glazige blik een omhulsel te danken dat mij tegen alle agressie weren kan. Nooit zal ik nog tranen laten, want waarom de prijs betalen van dubbelglas?

*

Luce Irigaray: ‘De spiegel, en inderdaad ook de blik, worden frequent ingezet als wapens of instrumenten om aanraking af te wenden en fluïditeit terug te dringen […].’

*

Waar brengen koppels tegenwoordig hun aankijktijd door? Met twee in bad gaan is koppel-zijn op z’n naaktst en intiemst. De badkuip omsluit de twee in een ‘interfaciale intieme sfeer’ (Sloterdijk); het badwater, in tegenstelling tot lucht, maakt expliciet dat ze een medium delen. Nog belangrijker is dat de twee elkaar aankijken, of dat hun omhulsel daar toch de aanzet toe geeft. Probeer in bad maar eens een ruzie voort te zetten zonder in lachen uit te barsten of teder over de benen van je geliefde te wrijven! Koppels die samen in bad gaan, stellen het goed. Als het gezamenlijke badritueel is komen te vervliegen, kunnen geliefden nog altijd genoeg blikken uitwisselen als ze geregeld tegenover elkaar gaan zitten, op restaurant of aan de keukentafel. Maar wanneer ze door een gebrek aan oogcontact van elkaar beginnen te vervreemden, zullen ook hun lichamen zich geleidelijk van elkaar verwijderen. Het begint met samen een rechte hoek te maken; dan kijkt men zijdelings, en de frontale blik laat zich niet meer vrezen. (Pas op! Na een zijstap zal uw ontrouwe partner u alleen nog langs opzij benaderen.) Uiteindelijk verbleekt het koppel, dat in het begin nog een zichzelf aankijkende dyade was, tot een platgestreken lijnstuk dat de blik niet meer op de uitgekozen ander, maar opnieuw op de verleidelijke wereld werpt. De Parijse geliefden die naast elkaar op een terras zitten en meer hun omgeving in het oog houden dan met de ander bezig te zijn, worden beheerst door de gedachte dat er op elk moment iemand interessanter kan voorbijlopen. De ruimtelijke vertaling van de romantische teloorgang: bad (frontaal) – hoektafel (zijdelings) – terras (glazig).

*

Flirten kunnen nu ook luilakken. Volgens Georg Simmel is flirten gestoeld op het evenwicht tussen toegeven en ontzeggen, maar die moeite hoeft de hedendaagse flirt niet meer te doen. De slingerbeweging is voorbij, de erotische actie gestold tot beeld, imago. Kenmerkend voor flirten vindt Simmel de zijdelingse blik, omdat daar ‘de terugtrekking van de blik al aangekondigd is als iets onontkoombaars in de blik zelf’. Een frontale blik, meent hij, kan nooit voor het gewenste effect zorgen. Maar de glazige blik is niet frontaal zonder meer: de glazigheid is net bedoeld om de terugtrekking te vervangen. Het hedendaagse flirten gaat uit van verstijfde erotiek, met in de hoofdrol een derde ooglid dat beschikt over ‘de kracht van de blik door deze achter te houden’ (Anne Carson). Ook weg is het typische heupwiegen met zijn ‘speelse ritme van constante afwisseling’ (Simmel). De seksesthetici van vandaag – hipsters op kop – wandelen niet meer zwierig, maar gespeeld gedecideerd door de Brusselse en Amsterdamse binnensteden, met de blik vooruit, in constante afwijzing, door koptelefoon of airpods afgesloten in een eigen ‘sonosfeer’ (Peter Sloterdijk). Dat is verleiding in de eenentwintigste eeuw, hard to get. Zelfs bij het uitgaan danst men nog zelden in groep; twist is vervangen door trance, trippen, teenstaren.

*

Hipsters maken van het publieke leven een topsport. Hun project is dat van de estheet-atleet, voor wie de wereld een catwalk is en vriendschap een wedstrijd (soms in team, meestal solo). Ze zijn meesters in de geoefende moeiteloosheid die zelfs de banaalste handelingen moeten uitdragen. Ze verheffen het leven tot een kunst, een religie – niet het volle leven, maar het leven van de gedragingen. Voor puberjongens dient zich al vroeg het vraagstuk aan van het handschrift: dat moet ofwel niet te leesbaar zijn, ofwel zo overdreven elegant dat het dandyesk en karikaturaal wordt; een eenvoudig, modern, proper handschrift is taboe. Hipsters belichamen dat puberale solipsisme, in de waan dat al hun bewegingen worden geïnterpreteerd als veelzeggende veruitwendigingen van een volledig gevormde persoonlijkheid. De geacteerde lichtheid van de hipster – uitgaand van een je m’en fous, hopend op een je ne sais quoi – laat zich lezen in de glazige blik, die bovenal gewag maakt van groeiende onzekerheid. De steeds uitdijende variatie aan aankijksituaties zou deze pantomimes van het leven tot aangepaste trainingsschema’s en nieuwe supplementen (bovenop de geherwaardeerde sigaret) genoopt moeten hebben, maar daar is geen energie meer voor. De glazige blik getuigt van een gebrekkig aanpassingsvermogen en ligt in lijn met de homogenisering van gedragscodes – taalregisters, kledij, omgangsvormen etc. – tot eenzelfde houding die in elke situatie wordt ingezet. Er worden amper nog compromissen gesloten met de uiteenlopende verwachtingen van familie, vrienden, collega’s en onbekenden – overal dezelfde mengpersoonlijkheid, dezelfde blik. In de glazige blik ligt de resignatie van een groep die haar regenboogvlies niet meer aan de omstandigheden kan aanpassen. ‘Er wordt al zoveel geëist van ons, laat onze ogen met rust!’

*

Met glazige ogen kun je niet lezen. Lezen is niet gestoeld op herkenning maar op uitholling, jezelf receptief maken voor het compleet andere – of toch in eerste instantie. Glazig kijken is afsluiting, dus lezen is dan niet mogelijk. De literatuurcriteria van glazige kijkers – zelfidentificatie, waarachtige representatie, weerspiegeling van de eigen moraliteit – staan haaks op de essentie van het lezen, die op een confrontatie met het vreemde aanstuurt. Pas daarna kan introspectie op een authentieke manier gebeuren, want introspectie zonder voorgaand contact met het andere is gedoemd egoïsme te blijven en wordt, indien bestendigd, narcisme. Glazige kijkers lezen niet, maar begraven wat er geschreven staat onder hun eigen eisen. Dat breidt zich uit tot alle vormen van perceptie: de wereld wordt niet meer gelezen, ze wordt overschreven. In plaats van nieuwsgierig te zijn naar wat de wereld te bieden heeft, eisen glazige kijkers van haar wat zij hun zogezegd verschuldigd is, niet als tragische mensen, maar als verwende kinderen. De glazige blik is de blik van een schuldeiser.

*

Glazige kijkers hebben een rechte lichaamshouding. Geen wonder: ze buigen zich voor noch naar de wereld; het is de wereld die zich naar hén moet buigen. Voor niet-glazig kijken is een minimum aan interesse in de wereld nodig. Wie zonder vlies kijkt, is altijd een beetje gebocheld; dan ben je geoloog, geen model. Zelfs als de wereld vijandig is, kijkt men haar alsnog in een naar voren gerichte beweging aan, al was het maar om onmenselijkheid te ontwaren of om tijdig een tegenoffensief in gereedheid te brengen. Boven ons wandelen nu al enkele jaren steltenlopers, met platformschoenen, uitgestrekte nek en een kaarsrechte rug die zich nergens naar heeft geplooid. Bij hen geen nood zich in de aarde vast te bijten, geen haast om iets te leren of zich uit de voeten te maken. Wat zal men later van deze geveinsde desinteresse en onaantastbaarheid denken?

*

Isabelle Huppert in La Pianiste (2001) van Michael Haneke: als iedereen toch al continu blootgesteld is, waarom dan nog de blik afwenden? Als iedereen toch al voyeur is, waarom dan nog een kwade tegenblik vrezen? En als je dan toch al onbehouwen kijkt, waarom daar dan geen genot uit putten? De nieuwe sadomasochisten kijken glazig.

*

Visueel consumentisme is inherent aan de glazige blik – en niet alleen wanneer het om andere mensen gaat: ook in musea zijn de blikken vaak weinig gericht. Maar net zoals in de intersubjectieve communicatie zijn er in de cultuurconsumptie sujetten die tegen de vluchtigheid ingaan. Het intensieve, bijna combattieve oogcontact van tot therapie geroepen zielen kent in de cultuurtempels van de stad zijn evenknie. Hier vindt men regelmatig een handvol concentratiemeesters die hun blikken maar zelden laten afdwalen van het kunstwerk dat ze aan het schouwen zijn. Voor hen is elk aura Medusa. Versteend staan ze een werk te bekijken waar de meesten slechts (met een glazige blik) langs passeren. De koning mocht naast hen staan, een kind mocht tegen een schilderij vallen, de lichten mochten uitgaan – ze bleven daar staan zolang de benen het volhielden. Met een priemende blik probeert de cultuurminnaar zich af te zetten van de cultuurconsument, die met zijn glazige blik slechts een banale kunstbeleving voorstaat. Alleen beseffen zij niet dat de glazige blik hierdoor een tweede triomf beleeft, want bij niemand is concentratie eeuwigdurend. De priemende blik wordt een koppig staren, wordt een defensief kijken, wordt halve receptiviteit, wordt een glazige blik. De museumbezoeker die naar één werk blijft staren, bedot zichzelf; er is simpelweg te veel te zien. Zich verplichten door ander werk en andere bezoekers onberoerd te blijven, is een vorm van anticonsumentisme van waaruit dezelfde gedragingen worden gesteld als vanuit het consumentisme zelf.

*

Arthur Schnitzler: ‘Hij zou het duizend keer erger hebben gevonden om als enige met een ongemaskerd gelaat tussen louter gemaskerden te staan dan plotseling naakt tussen aangekleden.’

*

Nog niet zo lang geleden gaven mondmaskers de ogen alleenheerschappij. Tijdens de covidpandemie was het gelaat vaak uitsluitend blik. Voordelig was het gebrek aan interpreteerbaarheid: de kijker kon met zijn ogen doen wat hij wilde omdat motieven door de gedeeltelijke gelaatsverberging onleesbaar bleven. De glazige blik is een poging om met de hernieuwde blootstelling om te gaan. Na het wegvallen van de mondverberging moeten we opnieuw rekenschap afleggen van de gelaatsuitdrukkingen die zich beneden onze ogen voltrekken en van de blikken die erdoor weer interpretabel worden. Terwijl blik en gelaat door het mondmasker nog van elkaar gescheiden waren, zijn we nu door hun hereniging opnieuw genoodzaakt onze oog- en gezichtsspieren in te tomen. De glazige blik is ons antwoord op deze snelle overgang van gelaatsopenbaarheid naar gelaatsverberging en weer terug. Door de ander glazig aan te kijken met een uitgestreken gezicht leggen we tegelijkertijd rekenschap af van ons hervonden gelaat en van ons verlangen naar een tijd zonder. In plaats van de ander echt aan te kijken, kiezen we voor een blik die op eender wat kan wijzen, een blik waaruit zowel interesse als onverschilligheid kan blijken, een blik die door het gelaat bevestigd kan worden, maar in eenzelfde beweging ook ontkend. De meerzinnige, ondoorzichtige communicatie waar we gedurende een tweetal jaar de mogelijkheid toe hadden, wordt nu herwonnen door de inhoud uit de blik te halen. Glazig kijken zij die na lange tijd ontmaskerd zijn.