width and height should be displayed here dynamically

Een onbetekenende tijd

… en elke keer valt de vorm terug in de chaos.

Witold Gombrowicz [1]

 

Het loon van de angst

Natuurlijk waren alle ogen op de Twin Towers gericht, op het juiste moment; natuurlijk draagt iedere Nederlander het onthutsende beeld met zich mee van Pim Fortuyn in een plas bloed op de parkeerplaats van het Mediapark. Godzijdank zijn de media ter plaatse als de geschiedenis kantelt. Niemand is echter gedwongen om de ogen op de onverkwikkelijke beeldenstroom te richten die met zulke gebeurtenissen op gang wordt gebracht. Dezelfde media die het nieuws vergaren blijken op geen enkele manier in staat om een genuanceerde verwerking van dat nieuws vorm te geven, laat staan het gebeurde te relativeren. Na de rauwe berichtgeving uit de werkelijkheid, na de verslaggeving – een paar regels tekst: toedracht, moment, locatie, een paar beelden – volgt onmiddellijk de creatie van een nieuwe werkelijkheid op en rond de gebeurtenissen. De constructie van zulke werkelijkheden treedt sneller in dan de rigor mortis. Ik zal hier geen argumenten aandragen voor complottheorieën als zouden de media ‘de werkelijkheid’ ensceneren. Zulke beweringen bezondigen zich aan dezelfde gemakkelijke lokalisatie van het kwaad als die waaraan bepaalde politieke propaganda zich schuldig maakt. Het gegeven dat de media deel uitmaken van het nieuws, dat ze zelf nieuws zijn, moeten we accepteren, om de media vervolgens te kunnen bekritiseren. De blik van de kijker wordt geleid op een manier die niet altijd – zelfs niet op korte termijn – bevorderlijk is voor de politieke meningsvorming, op basis waarvan concreet maatschappelijk effect moet worden bereikt. Het succes van Fortuyns ideeën, dus van de inhoud die de maatschappelijke onrust veroorzaakte, vindt blijkbaar geen duurzame vorm – niet in het rouwbeklag bij zijn dood en al helemaal niet in een verkiezingsuitslag op basis waarvan politici aan het werk moesten om ambitieuze maar discutabele inzichten naar een maatschappelijke praktijk te vertalen. We moeten ons echter niet vergissen in de duurzaamheid van de inhoud zelf en menen dat met de snelle val van het kabinet-Balkenende en de ondergang van de Lijst Pim Fortuyn ook de sentimenten zijn verdwenen die zomaar resulteerden in 26 Kamerzetels plus regeringsverantwoordelijkheid. Evenmin kunnen we genoegen nemen met een gevestigde politieke orde die bij monde van een ‘nieuwe generatie’ van volksvertegenwoordigers klakkeloos de burgerlijke onvrede denkt te kunnen omzetten in een programma, zonder zich te bezinnen op de partijcultuur en op de relatie tussen vraag en aanbod, tussen praktijk en ideologie, en zonder een antwoord te zoeken op de vraag: wat drijft hedendaagse burgers naar de politiek? Wat voor soort politiek verwachten ze? Wat voor soort politiek hebben zij zelf te bieden? In welke interessegebieden kunnen burgers aangesproken worden op hun socialiteit en solidariteit? Hoe kan de politiek de competitie aangaan met andere podia voor angst en onvrede? Het politieke bedrijf zal zich moeten richten op het signaleren, ondersteunen en stimuleren van fora in het hart van de maatschappij en in de media, waar urgente gevoelens en angsten van de burgerij tot een ander concept van engagement worden omgesmeed. In plaats van normen en waarden op te leggen, moet het initiatief bij de burger worden gestimuleerd.

De teloorgang van de LPF bewijst de ontoereikendheid van de bekende vormen waarin maatschappelijke gebeurtenissen en processen worden waargenomen, becommentarieerd en gestuurd. Voor een groeiende hoeveelheid maatschappelijke inhoud worden geen nieuwe vormen ontwikkeld. Als er iets nieuw is, dan is het wel dit probleem. Er wordt in het culturele, sociale en politieke bedrijf veel te weinig vorm ontworpen voor een snel wassende inhoud. Zolang het culturele establishment meent dat we met het omgekeerde probleem zouden leven – te veel vorm en te weinig inhoud – valt er ook uit die traditioneel kritische hoek geen bijdrage te verwachten aan een analyse van de gebeurtenissen en aan de ontwikkeling van nieuwe participatiemodellen.

Eigenlijk was het inconsequent dat Fortuyn en de zijnen de traditionele weg van de parlementaire politiek wilden volgen, om angsten rond multiculturaliteit, veiligheid, economische recessie en sociale zekerheid te temperen. Aan het kiesgedrag valt al jaren af te lezen dat zulke maatschappelijke inhoud verdampt zodra zij wordt uitgedrukt in een stem voor de volksvertegenwoordiging. Door de desinteresse in het partijlidmaatschap en de bureaucratisering of commercialisering van de buitenparlementaire actie (van IKV tot Greenpeace), ontbreekt het de Kamerfracties aan informatie uit de samenleving op basis waarvan hervormingen kunnen worden ontwikkeld. Politiek engagement zoekt nieuwe kanalen en organisatievormen. Internetfora en websites zijn de plekken waar politieke bewustwording en activisme ontstijgen aan partijpolitieke tegenstellingen. [2]

We leven in een cultuur waarin vorm inhoud is geworden – het ‘medium de boodschap’ – maar dat feit wordt nog altijd te weinig onderkend. Er is geen nieuwskritiek, geen politieke kritiek en te weinig kunstkritiek die deze disciplines als zelfstandige culturele producties en media analyseert en becommentarieert. Er is te veel mediatheorie, te veel politiek commentaar, te veel tentoonstellingskritiek – maar hoe, door wie en voor wie de verschillende disciplines functioneren, en vooral hoe ze zich tot elkaar verhouden, komt meestal niet ter sprake. Als het wel gebeurt, wordt het commentaar niet getoetst aan andere maatschappelijke inhoud, afkomstig uit bijvoorbeeld het onderwijs of de sociale sector, waar de burger ook zijn kennis haalt. Tussen het oneindig aantal individuele opinies ontstaat te weinig interactie om de herkomst, samenstelling, werking en weerklank van maatschappelijke sentimenten te begrijpen. Een zeef die alleen de grootste angstbrokken selecteert, is veel te grof.

De samenleving beschikt over rijk bewijsmateriaal en gevarieerde vormen van bewijsvoering op basis waarvan de gebeurtenissen die haar treffen kunnen worden verhaald, uitgelegd en verwerkt. Dit arsenaal wordt pas aangesproken als maatschappelijke ontwikkelingen zo urgent zijn dat ze een articulatie afdwingen. Vóór dat punt is bereikt, krijgt sluimerend of slechts in kleine kring aangehangen gedachtegoed geen representatieve stem en al helemaal geen eigen spreektijd in de massamedia en de politiek. Verschillende en deels tegenstrijdige visies op de maatschappelijke werkelijkheid ontwikkelen zich naast elkaar in de vorm van modellen die, eenmaal openbaar gemaakt, de gebeurtenissen mede sturen. Sommige modellen vertegenwoordigen een beperkt gebied en raken nooit bekend buiten een kleine kring van liefhebbers; andere worden gemeengoed; weer andere bereiken een zekere autonomie door niet zozeer aan een bestaande werkelijkheid te refereren als wel een nieuwe werkelijkheid te vormen. Het discours van kunst en literatuur is bijvoorbeeld een vorm van modeldenken dat het best rendeert op het raakvlak van nieuwe en bestaande werkelijkheden, dáár waar de relaties tussen beide op de proef worden gesteld. Epistemologische en heuristische modellen hebben in de kunst een bevoorrechte positie, maar niets daarvan vinden we terug in de nieuwsgaring of in het politieke bedrijf, waar men er juist van uitgaat dat de werkelijkheid net zo feitelijk is als zij zich voordoet. Journalistiek en politiek testen geen maatschappelijke modellen uit, omdat zij zichzelf beschouwen als de materia prima van een binnen de eigen kaders ondubbelzinnige realiteit.

Het zou aanvaardbaar kunnen zijn dat maatschappelijke activiteit en reflectie zich in gescheiden gebieden concentreren, als ze elkaar tenminste over en weer modellen en inzichten beschikbaar zouden stellen. De uitwisseling tussen actie, reflectie en kritiek kan tot vormen leiden waarin maatschappelijke inhoud wordt ingewonnen en gedeeld. In het huidige tijdperk moet zulke bemiddeling over voldoende capaciteit en vormgevende kracht beschikken om een ongekende hoeveelheid inhoud van ongekende diversiteit te verwerken en te presenteren. Media, politiek en de kunsten beschikken elk over te weinig ‘bandbreedte’ om aan deze eis te voldoen, met als gevolg dat ongevormde maatschappelijke inhoud naar andere uitwegen zoekt.

Onder de huidige mediale condities is het obsceen om maatschappelijke gebeurtenissen als de maatschappelijke realiteit te presenteren. Enige afstand is geboden. Het besef deel uit te maken van het nieuws – met elke nieuwe uitzending, met elk nieuw verslag, met elk vraaggesprek – vinden we op de televisie en in de krant echter niet terug. De media blinken niet uit in de evaluatie van de eigen weergave van de actualiteit en krijgen weinig weerwoord. De vorm wordt niet op de proef gesteld. Nieuws is nieuws, media zijn media en de maatschappij dient zich aan als een goedgevulde en dynamische werkelijkheid waarvan de manifestatie dankzij bemiddeling van de media teruggevoerd wordt naar de consument. Deze traditionele opvatting van bemiddeling biedt tegenwoordig zelfs aan lokale maatschappelijke inhoud geen valide mogelijkheid tot expressie en communicatie meer. Gebeurtenissen ‘op straat’ vinden plaats in een mondiale context die we niet of slechts oppervlakkig leren kennen. De directe ervaringsomgeving van de burger wordt allerwegen internationaal geïnformeerd, zonder dat er een vormgevend proces aan ten grondslag ligt dat bemiddelt, articuleert én relativeert. Het teveel aan inhoud dat we in al zijn rauwe effecten kunnen waarnemen vormt ten dele het loon van de angst: de angst voor de vorm die aan nieuwe verschijnselen zou moeten worden gegeven. Dus hebben we het voor het gemak over ‘onveiligheid’, ‘terrorisme’, ‘rouw’, ‘politiek’, ‘informatie’, ‘het kwaad’, ‘obsceniteit’, enzovoort. Laten we niet vergeten dat het bieden van vorm aan onze oerangsten traditioneel een functie was van religieuze, sociale, culturele, politieke en educatieve ‘kerken’ en ‘scholen’. In geïnstitutionaliseerde denkrichtingen met traditionele rituelen en routines werd een coherent ideologisch discours opgebouwd; men deelde een leerproces en bekritiseerde het tegelijk. De media nemen die rol niet over, want zij menen principieel niet over een ideologie te beschikken; die zou het bemiddelde immers tot propaganda maken. Ze gehoorzamen aan de grondregels van industriële productie en consumptie – diversiteit, volume, interactie – die ook en in het bijzonder voor het product informatie gelden.

Met zijn stembusuitslagen slaagt het politieke bedrijf er niet in om een op grote schaal gemediatiseerde inhoud een vorm te bieden waarin deze maatschappelijk productief wordt. De teloorgang van de LPF – in 87 dagen van 26 zetels terug naar 4 – bewijst dat hier maatschappelijke inhoud in een verkeerde vorm werd gegoten. De meeste van die 1,6 miljoen kiezers zullen niet meer op de partij stemmen, maar bovendien voor een gedeelte helemaal niet meer naar de stembus terugkeren en de eigen ideeën buiten de politiek proberen onder te brengen. De politiek bood de geëngageerde burger ooit het medeauteurschap over haar beleid, in de vorm van het lidmaatschap van een partij. Die cultuur is allang voorbij. De publieke en commerciële omroepen bieden aan diezelfde maatschappelijke inhoud al evenmin een mogelijkheid tot expressie en communicatie, hoezeer zij ook de oren laten hangen naar het rumoer van de straat. In de overgang van het ene aggregaat naar het andere, van de straat naar de media, wordt geen vertaalslag gemaakt om de gebeurtenissen aan een andere stem te helpen: een stem die de argumenten zowel naar de aanhangers van het betoogde als naar de tegenstanders communicatief zou maken. We krijgen slechts uit de context gelichte cijfers en meningen, korte beeldsequenties, en dat alles niet één keer maar vele malen herhaald, zowel in tijd als over de verschillende zenders. Maatschappelijke belangengroeperingen en meer gespecialiseerde fora, zoals de kunsten, treden intussen niet gemakkelijk uit hun traditionele bemiddelingsposities, omdat ze beducht zijn bepaalde voorrechten te verliezen – epistemologische privileges in een afgeschermd discours. Ze worden niet uitgedaagd om zich te meten met andere betekenissystemen die eveneens in een onrustige groei verkeren. De steeds toenemende massa van twijfels, angsten en opinies blijft ongevormd en kan daardoor slecht worden gedeeld. Primaire gevoelens, slogans en populaire clichés worden afgeleid naar de massamedia en de straat, waar ze tot ieders frustratie een sfeer van verzet en onvrede creëren.

 

Massa voedt massa

De weg van de inhoud naar de vorm is traditioneel een omslachtig en pijnlijk proces waar kunstenaars en auteurs een leven aan wijden en soms voor laten. Vorm is agressie jegens inhoud: de ‘vorm’ heeft een doel en een richting, ‘inhoud’ is vrij, vrijblijvend en vrijmakend, maar dient te worden beteugeld om te kunnen worden gedeeld, voortgezet en uitgebreid. […] De ware kwaliteit van de kunstenaar of ontwerper herkenden we in het knechten van inhoud in vorm. Daar was durf voor nodig. Dat was werk. [3]

Met de opkomst van de informatiemaatschappij – een systeem voor de productie, promotie, distributie en consumptie van kennis en welvaart, dat afhankelijk is van een allesomvattend en openbaar toegankelijk communicatienetwerk – zijn we getuige van de even onvoorwaardelijke als onbeheersbare opkomst van een democratische culturele productie: de productie van populaire inhoud. De absolute mobiliteit van mensen, goederen en data zorgt voor een aardverschuiving. In cultureel en economisch opzicht is de wereldbevolking aan een omvattende herverdeling van middelen en kennis begonnen. Alle voornemens om een dergelijke vereffening in het redelijke tempo van een geleide emancipatie te laten plaatsvinden, hebben niet kunnen voorkomen dat er een monster is gecreëerd: de op onmiddellijke behoeftebevrediging gerichte wereldconsument, die staat op vervulling van zijn mogelijkheden en eerbiediging van zijn rechten. In gekoloniseerde culturen met een fundamentele achterstand – die net zo goed in het westen als daarbuiten zijn aan te wijzen – is het vinden van een balans tussen overgave aan en overname van de (mediale) macht een andere uitdaging dan voor de Europese consument met zijn welvaart, kennis en beschermde rechtspositie. Dat juist de voorzieningen voor díe consument om blijvende investeringen vragen – omdat het westen nu eenmaal ook voor deze culturele revolutie het kapitaalkrachtige proefterrein vormt – stuit inmiddels op verzet. De wereldconsument weet niet wat goed voor hem is. Het openen van alle grenzen voor iedere verplaatsing – de conditio sine qua non van de informatisering – zorgt voor een toename van diversiteit die vertrouwde culturele identiteiten in het gedrang brengt. Een migratieproces is niet alleen in demografische statistieken aantoonbaar, maar ook bij de pers die zijn inhoud verdeelt over oude en nieuwe media, en bij een terugtredende overheid die allerhande diensten aan de private sector toevertrouwt.

Intussen hebben diezelfde nieuwe media massaal de westerse consument bereikt en zou deze aan een overname van de productie kunnen gaan denken. De beschikbaarheid van productiemiddelen en distributiekanalen maakt van de wereldconsument een wereldproducent en optimaliseert de marktvoorwaarden van een informatie-economie. [4] In de haast van de marktontwikkeling verzuimen de grote industrieën om een investering in duurzamere voorwaarden te doen. Vertrouwde technieken zullen in een informatie-economie echter niet tot marktbeheersing leiden, zomin als een stembusuitslag tot beheersing van het straatrumoer leidt. Een traditioneel ingestelde industrie en een nieuwe producerende consument beschouwen zich nog tot elkaar veroordeeld en ontwikkelen hun initiatieven voorlopig kritiekloos in elkaars verlengde. Populaire inhoud vindt zijn weg naar de massamedia in de meest rudimentaire vorm. De massa voedt de massa. Dog eat dog. Maar hoe lang kan de industrie eigenlijk nog op de massa rekenen? Industriële mechanisatie resulteerde tijdens de eerste industriële revolutie in massaproductie en massatransport: grote hoeveelheden identieke goederen die en gros werden gedistribueerd. Maar de gelijktijdig ontwikkelde mechanisatie van informatie en machinale automatisering, later gevolgd door de digitalisering van gegevensbestanden, resulteerden in het tegenovergestelde: de snelle toegankelijkheid van individuele gegevens voor selectie en onderlinge koppeling. Halverwege de vorige eeuw begon de negentiende-eeuwse massa op te lossen in een oneindige hoeveelheid doelgroepen, die elk bijzondere en goed omschreven eigenschappen hebben. Het einde van de massaproductie kwam toen reeds in zicht. Aan het begin van de eenentwintigste eeuw zijn grote hoeveelheden identieke goederen alleen nog maar afzetbaar in marktsegmenten waarover men weinig of geen informatie bezit. Overtollige goederen uit westerse markten worden niet zonder reden in de minst in kaart gebrachte demografische gebieden gedumpt. Bijkomend voordeel is dat zulke markten nog over onvoldoende kennis van de eigen kwaliteiten beschikken om zelfbewust te onderhandelen en betere transacties en producten te eisen. De herverdeling moet hier nog even wachten. De goederenstroom beweegt in één richting; retours worden niet geaccepteerd.

De handel in informatie kan op een toekomstige markt nooit zo eenvormig zijn als de industrie en de consument haar vandaag nog gestalte geven. De ‘Europese’ wereldconsument is samengesteld uit alle nationaliteiten die dit continent bevolken, inclusief de inmiddels honderden oorspronkelijk niet-Europese. Desondanks zien we bij de politiek, in de media en in mindere mate in de kunst een gestage productie van monocultuur met een minimale diversificatie naar individuele wensen. Culturele verscheidenheid en volume groeien niettemin versneld, dankzij de algehele mobiliteit waarin mensen, goederen en data zijn opgenomen. De effecten van de informatisering hebben een onverwachte schaal, die grote delen van de samenleving in wanhoop doet verlangen naar vertrouwde vormen van zekerheid en veiligheid. De westerse autochtone burger lijkt bij voorkeur terug te willen naar een historische verdeling van economische middelen en culturele expressievormen. Hij is zich niet bewust van de eerste wet van verandering en vooruitgang van ‘zijn’ kapitale industrie, namelijk dat ‘elke vorm terugvalt in de chaos’, oftewel dat verandering en vorm, inhoud en communicatie in een onophoudelijke wisselwerking plaatsvinden, waarbij geen enkel ander recht kan gelden dan dat op medezeggenschap: het recht om bij te dragen aan ‘inhoud’ en aan de ontwikkeling van nieuwe vormen van participatie.

Het op het eerste gezicht meest ontregelende effect van de informatisering waartegen geprotesteerd wordt, betreft een verlies aan identiteit, zowel aan de kant van de industrie als bij de consument. De eerste manifestaties van een nieuwe rolverdeling tussen consumenten en producenten doen vooral de laatste in een crisis belanden (denk aan de muziekindustrie versus Napster). In de slag om de sociale zekerheid en veiligheid, een minder onschuldig maar even consumptief terrein, zijn de politiek en de burger intussen in conflict geraakt over de grenzen van de groei en de multiculturele samenleving. Juist in het informatietijdperk vormen ongeremde volumevergroting en verkeerstoename de sleutel tot diversiteit en groei, in tegenstelling tot het industriële tijdperk waarin met een eindig volume grondstoffen moest worden gerekend. De informatieconsument moet in de eerste plaats zoveel mogelijk informatie produceren. Niet de angst voor het verlies van lokale identiteit moet maatgevend zijn, maar het besef dat het maximaal produceren en distribueren van identiteiten in een veel breder verband de culturele expressie en sociale cohesie van een grenzeloze maatschappij zal versterken. De inhoud die op zo’n grote schaal wordt geproduceerd zal geen onderkomen vinden in de beperkte en beperkende omgeving van de massamedia, de representatieve volksvertegenwoordiging en de grootschalige vermaaksindustrie, maar moet in andere vormen overdrachtelijk worden gemaakt: vormen die meer tegemoet komen aan het bijzondere gebruik, de bijzondere waarden en specifieke betekenissen van culturele identiteiten die verschillende epistemologieën naast elkaar zullen dienen.

In The Coming Community beschrijft de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben het ontstaan van een universele ‘onbetekenende burger’ (petty bourgeois) die tevergeefs een identiteit tracht te ontlenen aan productloze reclame:

Als we de lotgevallen van de mensheid opnieuw in termen van sociale klassen moesten omschrijven, zouden we moeten zeggen dat er vandaag geen klassen meer bestaan, afgezien van één wereldomspannende kleinburgerij die alle oude klassen in zich opgenomen heeft. […] Aan niets doet het leven van deze nieuwe mensheid sterker denken dan aan reclamebeelden waar alle sporen van het aangeprezen product uit verwijderd zijn. De paradox van de kleinburger is dat hij in die beelden blijft zoeken naar het product waarvan hij is beroofd, in een hardnekkige poging, tegen beter weten in, om zich een identiteit eigen te maken die in werkelijkheid volkomen ongepast en onbetekenend is. [5]

Zo gaat de mensheid haar ondergang tegemoet. Toch heeft deze onbetekenende burger nog één unieke mogelijkheid om zijn klasseloze, productloze leven in te zetten voor een andere toekomst, namelijk door afstand te doen van elke aanspraak op identiteit, door niet langer deze of gene biografie op te eisen maar in het hart van zijn wezenlijke ongepastheid (“impropriety”) alleen maar de zo-zijnde (“the thus”) te zijn en een enkelvoudig gezicht te aanvaarden voor de mensheid van de gehele planeet.

De politieke opdracht van onze generatie is om díe eigenschappen van de nieuwe wereldomspannende mensheid te selecteren die voor haar overleven noodzakelijk zijn, en om de dunne scheiding weg te nemen tussen slechte reclame en een perfecte vorm van uiterlijkheid die uitsluitend zichzelf communiceert. [6]

De opdracht die Agamben ons meegeeft om te werken aan een oneindige ‘veelheid mensheid’, zo divers en zo instabiel dat er geen moment meer een proper identity op van toepassing is, beschouwt hij als het enige alternatief voor een nihilistische destructie van de mensheid in een eindeloze strijd tussen identiteiten. Het is in het huidige bestel ondoenlijk en vooral ongewenst om Agambens idealistische beeld naar een maatschappelijke praktijk te vertalen. Filosofie, politiek en kunst kunnen elkaar wel modellen toeschuiven maar niet elkaars discours vervangen. In het verband van dit artikel vinden ze elkaar als troost voor de ongevormde inhoud van recente maatschappelijke onrust. Naar vorm zoeken in een onbetekenende tijd is ondankbaar. Je moet jezelf er telkens weer van overtuigen dat je niet probeert louter een inhoudelijk antwoord te geven op die overdaad aan inhoud om je heen. Hoeveel inhoud kunnen we verdragen? Vorm redt ons alleen van die overdaad wanneer, zoals Gombrowicz het uitdrukt, “er niets [is] dat er aanspraak op kan maken de rest te domineren, [en] alles onderling afhankelijk [is], zoals in elk levend organisme.” [7]

Ideeën kosten niets, niet meer dan feiten en gewaarwordingen. Die welke het meest waardevol schijnen, de beelden, de analogieën, de motieven en ritmes die uit ons geboren worden, zijn min of meer frequente toevalligheden in ons inventieve bestaan. Een mens doet vrijwel niets anders dan dingen bedenken. Maar wie zich rekenschap geeft van het gemakzuchtige, van de broosheid en het onsamenhangende van dat produceren, stelt er de geestelijke inspanning tegenover. Daaruit volgt deze wonderlijke consequentie, dat de machtigste ‘creaties’, de meest verheven monumenten van het denken tot stand gebracht zijn door het doordachte gebruik van bewust gekozen middelen om zich te verzetten tegen onze onmiddellijke en continue ‘creatie’ van woorden, relaties en impulsen die zonder meer vervangbaar zijn. [8]

Deze fundamentele voorwaarde voor ieder scheppen – zo mooi samengevat in de titel van het werk van Paul Valéry: Wat af is, is niet gemaakt – geldt zeker voor de samenleving, die immers niet uit één slapeloze geest ontspringt, ook geen nauwgezette ideologie volgt, maar de tijdelijke en partiële resultante is van een interactieproces dat nooit ten einde komt. Het verhaal is bekend van traditionele ‘informanten’: kunstenaars en auteurs, scheppers van verhalen en beelden. Het gaat over de relatieve waarde van vorm en inhoud, waarbij de vorm nooit volmaakt is, nooit af voor de schepper, maar waarbij volmaakte inhoud ook niet overgebracht kan worden zonder een onvolmaakte vorm. In plaats van het over ‘de’ samenleving te hebben, kunnen we alleen nog maar spreken over bepaalde vormen van samenleving onder invloed van precieze lokale voorwaarden en informatie – en met Agamben dromen over een ‘enkelvoudige mensheid’. Versleten vormen als ‘onveiligheid’, ‘terrorisme’, ‘rouw’, ‘politiek’, ‘informatie’, ‘het kwaad’ en ‘obsceniteit’ zijn slechte reclame. De generositeit van het credo ‘wat af is, is niet gemaakt’ moet in individuele concentratie worden opgebracht. De eigentijdse culturele productie scharniert juist om de conflictueuze verhouding tussen individu en sociaal verband, tussen intimiteit en medialiteit, tussen innerlijke drang en professionaliteit; die culturele productie is altijd bemiddelend, altijd mediaal, zowel voor de makers als voor hun gehoor.

 

1, 2, 3: nacalculaties

… en elke keer valt de vorm terug in de chaos.

1. In een tijd waarin de uitkomsten van verleden berekeningen groteske schrikgetallen aannemen, moeten we inzien dat de calculerende samenleving weliswaar een scheppend vermogen aanspreekt, maar nooit uitkomsten biedt waarop geen verdere investering nodig zou zijn. De politiek, de media en de kunsten – vormen van culturele expressie, maatschappelijke disciplines – dragen de littekens van hun speculaties van de afgelopen decennia en allemaal zijn ze verliezers in een suïcidale markt. Nacalculatie biedt geen vergoeding voor gemaakte fouten, zij vergroot deze alleen maar uit voor de fiscus.

2. Het gaat niet aan om het kunstwerk of de activiteiten van de kunstenaar als model te hanteren voor activiteiten in andere maatschappelijke verbanden en onder andere condities. De vorm te vinden, en te volgen, trouw te blijven, blijft de opgave voor elke discipline, kunst of geen kunst. Zodra de vorm terugvalt in de chaos betekent het dat hij uitgediend is. We leven in een tijd waarin vele vormen die weg volgen. Industrieën en consumenten roepen ze na, in een schreeuw om identiteit. Maar met wetten installeer je geen normen en waarden. Die rekenfout is al eerder gemaakt.

3. Wat rest is een ‘onbetekenende burgerij’. ‘Onbetekenend’… als we dat nu eens als ‘niet-betekenend’, of ‘niets betekenend’ zouden kunnen opvatten. Niet(s) berekenend. De onbetekenende burger – eenmalige opvolger van de gehate calculerende burger, bron van alle obsceniteit – kan zich verwaardigen niet te betekenen. Stel je die winst eens voor.

 

Noten

[1] Dominique de Roux, Gesprekken met Witold Gombrowicz, Amsterdam, Atheneum-Polak & Van Gennep, 1968, p. 40.

[2] Zie onder andere www.indymedia.nl en www.wereldcrisis.nl.

[3]  Bewerkt naar: Jouke Kleerebezem, moerstaal 3, 3 december 2000, http://www.nqpaofu.com.

[4] Zie ook: idem, De wereld als markt en medium, in: De Witte Raaf nr. 97, mei-juni 2002, pp. 15-16.

[5] Giorgio Agamben, The Coming Community, Minneapolis, University of Minnesota Press, 1993, pp. 63-64.

[6] Ibid., p. 65.

[7] De Roux, op. cit. (noot 1), p. 49

[8] Paul Valéry, Wat af is, is niet gemaakt, Amsterdam, De Bezige Bij, 1987, p. 152.