width and height should be displayed here dynamically

John Hejduk. Victims

John Hejduk. Victims, Etablissement d’en face, 2024, Brussel

Deze tentoonstelling in Etablissement d’en face is het perfecte excuus om stil te staan bij architect-dichter John Hejduk (1929-2000). Het was dankzij architect Kris Kimpe dat ik zijn naam voor het eerst hoorde. Een nummer van het ‘fanzine’ UP, waarin Kimpe samen met Koenraad Dedobbeleer architecturale voorliefdes verzamelt, werd in 2014 gewijd aan Hejduks woontoren in Berlijn, Kreuzberg, uit 1987. UP – dat ‘regelmatig verschijnt met onregelmatige intervallen’ – honoreert Hejduks grote project om ‘werk te maken in de hoop dat het in boeken wordt bewaard’. Mallarmé, maar met een vraagteken.

Dat Hejduk allesbehalve op postume publicatie zat te wachten, vindt – onder meer – een dankbaar voorbeeld in Victims: een projectvoorstel in zowel fictioneel als non-fictioneel proza, poëzie, precisie- en schetswerk, bestaande uit 67 vrije structuren, bestemd voor een site in Berlijn, getekend door een recent verleden als plek voor martelkamers van de Gestapo. De bouw van de 67 structuren zou zich voltrekken over twee tijdsperiodes van elk dertig jaar, gerelateerd aan zowel de volgroeiing van de natuur als aan het opgroeien van een nieuwe generatie Berlijnse burgers. Voorbij elke administratief gedicteerde template of traditionele monografie, kan het begrip ‘kunstenaarsboek’ helpen, hoewel met dat etiket ook makkelijke marginalisering dreigt.

Victims was in 1986 het begin van de reeks TEXT van de Architectural Association in Londen, opgezet om het statuut te herzien van denkwerk in architectuurpublicaties. Het is een concept dat moeilijk los valt te zien van Hejduk, die vaker boeken tot architecturale drager – tot werk – maakte. Het bouwen schuwde hij niet, maar het was minder zijn dada om een potentieel ontzield ding af te dwingen – een mystieke ervaring in 1972 van Maison La Roche van Le Corbusier werd zijn ruimtelijk kompas. Het zogezegde monopolie van het gebouwde op architecturaal prestige wist hij bijzonder te relativeren. Met het geloof in het boek als vestiging in de eeuwigheid, minder belast door vereisten, probeerde Hejduk de paradox van een architectuuronvriendelijk heden professioneel te ontwijken. De syntaxis in de introductie is sprekend: ‘Eén mogelijkheid is dat alle 67 structuren gebouwd kunnen worden in twee periodes van 30 jaar, de andere mogelijkheid is dat geen van de structuren gebouwd wordt. Een derde mogelijkheid is dat sommige structuren gebouwd worden. De beslissing ligt bij de Stad en bij de Inwoners van Berlijn.’

Victims is de eerste ‘historische’ presentatie in Etablissement waar ik weet van heb. De door ‘kunstenaars georganiseerde tentoonstellingsruimte’ houdt het zoals gewoonlijk discreet, om niet te zeggen cool. De expo wordt één keer aangekondigd op Instagram met Hejduks tekening The Angel Catcher uit de reeks Bovisa (1986); in De Witte Raaf verschijnt één advertentie; een postkaart met dezelfde engel wordt aangereikt aan de entree; kopieën van het tekstgedeelte van Victims hangen op een onafgewerkte pleisterwand tegen het raam, en de pagina’s met architectuurtekeningen staan op lukraak geplaatste pupiters in de kamer; er is geen tentoonstellingstekst, maar extra kopieën van de introductie van het boek zijn beschikbaar op de schouwmantel; in een zijkamer is de dertig minuten durende filmconversatie John Hejduk. Builder of Worlds (1992) te zien op een flatscreen; en dan volgt er nog één Instagrampost met installatiebeelden als reminder.

Toch ontbreekt het Etablissement niet aan communicatie of informatie, veeleer het omgekeerde is waar. De pupiters krijgen iets kitscherigs gezien Hejduks courante speculaties over de nuances van stilte en on-geluid in architectuur, en hij was bijvoorbeeld begaan met wat het betekent om ‘in stilte te lezen’. En hoewel tegen het einde van de documentaire zijn passie voor de engel en het engelachtige aan bod komt (‘This is a time for drawing angels’), doet het wat gulzig aan om het promobeeld te ontlenen aan een volledig andere serie dan Victims. Ryan Cullen van Etablissement, die zichzelf ‘de murenbouwer’ noemt om het curatorschap te ontspringen, geeft die willekeur meer context: het was aanvankelijk de bedoeling originele tekeningen bij Hejduks fonds in het CCA in Montréal te ontlenen. Een grotere faux-pas is dat er geen reden is waarom niet heel het boek gekopieerd werd. Nu houden de kopieën op vóór Hejduks schetswerk: traceringen, tekeningen en notities, afwisselend weergegeven op een bleke achtergrond of op facsimile’s van gelijnde pagina’s. 

Het is allemaal vergeeflijk in het licht van het enthousiasme dat spreekt uit de aandacht voor deze ‘witte raaf’, net als uit de zoektocht die er een gevolg van is. Het uitdelen van kopieën, niet per se non-finito, werkt ontwapenend, zeker aangezien tentoonstellingen vandaag vooral pretenderen absoluut en in één tijdsslot te kunnen ‘communiceren’, en er niet van durven te dromen denk- of huiswerk mee te geven. Misschien is Victims een ‘goede’ tentoonstelling net omdat het allerbelangrijkste zoek is: het boek zelf. De publicatie is subliem out-of-print, de Spaanse vertaling Victimas uit 1993 is even onbereikbaar, en de titel is ‘momenteel niet beschikbaar’ in de Bekaertcollectie van de Faculteitsbibliotheek Ingenieurswetenschappen en Architectuur in Gent, de enige Belgische publieke verzameling waar het deel van uitmaakt. Het gemis wordt zo extra conceptueel beladen, en niet minder als blijkt, na wat doorvragen, dat het exemplaar uit Gent zich in een gesloten kast bevindt bij Etablissement d’en face zelf.

Op de linkerpagina, voor het colofon van Victims, staat een ongemakkelijk ‘END’, ongecentreerd, terwijl eerdere tussentitels getrouw op rechterpagina’s stonden. Bij het zelfstandig naamwoord ontbreekt het lidwoord; als werkwoord is ‘eindigen’ vervloekt, en blijft het eindpunt uit. Hejduk bouwt voort op een einde dat in het verleden ligt, maar zijn voorstel voor Berlijn vertrekt vanuit de wetenschap dat een verleden geen echt einde kent, en dat het verschil gemaakt wordt in de omgang met relatieve eindes. Victims doet letterlijk aan ‘cultuurpolitiek’. De manier waarop de site volgens Hejduk moet functioneren, doet denken aan de fantasie van een middeleeuwse omwalde stad, met een systeem dat niet in vraag gesteld kan worden. De troostprijs van oneindig lijden is een onnavolgbare architecturale verbeelding. In plaats van muren introduceert Hejduk dikke hagen, met een treintje dat zonder haltes en zonder uitzicht eerder de logica van een ouroboros volgt dan die van openbaar vervoer. De sporen vormen de contouren van de alternatieve miniatuurwereld waarbinnen figuren met ongewone vocaties (van ‘maskerreparateur’ tot ‘papierrestaurateur’) een ongewoon onderdak belichamen (van ‘Studio A’ tot ‘Tekstschaduwen’). Het architecturale narratief – de literatuur die de architectuur helpt schrijven – is zo ontroerend dat alles, elk detail, vraagt om naverteld te worden. ‘Architectuur werkt met approximaties,’ zo stelde Hejduk, maar vooral belangwekkend is waar hij al dan niet beslist af te ronden, het detail los te laten. In de klokkentorens die hij ontwerpt, wordt er ‘tijd gemaakt’ voor twee extremen: een ‘nuluur’ (0) en een ‘ongeluksuur’ (13). De ‘Studio C’ voor ‘De Dichter’ is een toren met meerdere balkons. Een gestapeld alfabet bekleedt van A tot Z de façade, en de Z reikt net niet tot aan de nok van het gebouw. De dichter, die met het verticale begaan is en zich tot het hogere richt, moet het doen met slechts 26 letters. Het alfabet op de studio bevat echter nog een ‘kunstmatige’ beperking: de E ontbreekt. Zonder Perec bij naam te noemen, wijst Hejduk de diehards erop dat het onbereikbare ook zonder die letter bereikt kan worden.

 

John Hejduk. Victims, van 13 april tot 19 mei, Etablissement d’en face, Jan Jacobsplein 1, Brussel.