width and height should be displayed here dynamically

Leren kijken

Martin Johnson Heade, Orchids and Hummingbirds, ca. 1875-1890, The Art Museum, Princeton

In het boek Apprendre à voir. Le point de vue du vivant uit 2021 stelt Estelle Zhong Mengual (1989) de vraag wat voor oog we hebben geërfd om naar de wereld van planten, dieren en andere organismen te kijken, en hoe we ons kijken kunnen verrijken. Dat is belangrijk, want volgens de Franse kunsthistoricus is de ecologische crisis een crisis van onze gevoeligheid. Zhong Mengual baseert zich op de Franse filosoof Baptiste Morizot (1983). Hij stelt dat het ons ontbreekt aan een echte ‘cultuur van het levende’ die zich openbaart in de – volgens Zhong Mengual – ‘beperkte hoeveelheid gevoelswaarden, waarnemingen, verbeeldingen, concepten en relaties’ die ons verbinden met ‘de levende wereld’. Zhong Mengual onderzoekt hoe we die wereld beter kunnen waarnemen zodat het levende meer gewicht en politieke aandacht krijgt. Het gedachtegoed van Bruno Latour, Anna Tsing of Vinciane Despret is duidelijk aanwezig. Gevoeligheid kan volgens Zhong Mengual terug worden aangeleerd, op voorwaarde dat de leesbaarheid van de levende wereld wordt hersteld. In haar boek, vertaald als Leren kijken, werkt Zhong Mengual die gedachte verder uit. Ze hanteert twee pistes uit de negentiende eeuw: de landschapsschilderkunst van Amerikaanse schilders verwant aan de Hudson River School en het werk van voornamelijk Amerikaanse en Engelse natuuronderzoeksters.

Deze onderzoeksgebieden zijn in eerste instantie opmerkelijk. Beide praktijken worden dikwijls gepresenteerd als bepalend voor een westerse kijk op een als passief veronderstelde natuur. Ook Zhong Mengual omschrijft ze als fundamenten voor een wereldbeschouwing waarin de levende wereld slechts fungeert als een simpel decor voor het menselijk bestaan. Bepalend is de naturalistische kosmologie van de moderne natuurwetenschappen, evenals de manier waarop de mens vanaf de vijftiende eeuw met de opkomst van het landschapsgenre wordt voorgesteld als buitenstaander, dankzij bijvoorbeeld het lijnperspectief, de kadrering van een uitzicht, het panorama of concepten als het pittoreske en het sublieme. De vervlakte natuur als vergezicht blijft beperkt tot een projectiescherm voor poëtische verlangens, zodat elke ‘wandeling het aanzien krijgt van een museumbezoek’.

Zhong Mengual laat zich inspireren door de nalatenschap van kunstenaars en botanici die juist binnen diezelfde traditie, onder invloed van Darwins evolutietheorie, een andere vorm van aandacht hebben gecultiveerd, met oog voor de individualiteit én de verbondenheid van levende wezens. De nauwgezette natuurstudies van Arabella Buckley (1840-1929) en Frances Theodora Parsons (1861-1952) tonen dat het leren ‘kennen’ van de levende wereld geen remedie is voor een gebrek aan kennis, maar letterlijk een ‘leren kennen’ impliceert van andere levende lichamen, met een eigen zijnsperspectief. Leren kijken is de kunst ‘om jezelf een ander lichaam te verschaffen, verrijkt met het lichaamsperspectief van andere levende wezens’.

Wat gebeurt er als we de kunstgeschiedenis lezen vanuit ditzelfde perspectief, met de milieuzorgen van de eenentwintigste eeuw? Hier wordt Leren kijken programmatisch. Zhong Mengual stelt een nieuw onderzoeksgebied voor: de ‘milieu-kunstgeschiedenis’. De aandacht van natuuronderzoekers, die fundamenteel andere lichaamsperspectieven omarmen, herkent ze in drie doeken: Heart of the Andes (1859) van Frederic Edwin Church, A Storm in the Rocky Mountains, Mt. Rosalie (1866) van Albert Bierstadt en Orchids and Hummingbirds (1875-1883) van Martin Johnson Heade. Deze drie omvangrijke doeken moeten tonen dat leren kijken neerkomt op gevoelig worden voor de historische samenhang én voor de onzichtbare delen van de levende wereld. Dit komt het overtuigendst naar voren in Heades ‘verleidingsscène’ tussen een orchidee en een kolibrie. Traditioneel wordt Orchids and Hummingbirds begrepen als een kunsthistorische ondermijning van categorieën, door het vermengen van stilleven en landschap, wat de bloem en de vogel tot decor reduceert. Iemand die goed kijkt – dat wil zeggen: over de juiste kennis beschikt – ziet echter dat het niet gaat om een vergezicht of een levenloze compositie, maar om een interactie tussen vreemde soorten. De orchidee is afhankelijk van de kolibrie voor bevruchting en dus voortplanting, en de kolibrie van de orchidee voor voedsel. Orchids and Hummingbirds is een historiestuk, geschilderd vanuit het perspectief van de co-evolutie. De piramidecompositie en de liefdesdans zijn een vingerwijzing naar het feit dat we een esthetische voorkeur delen met andere wezens: miljoenen jaren aan co-evolutie hebben iets gecreëerd wat wij ‘de schoonheid van bloemen noemen’.

Deze schilderijen bekijken als historiestukken, zo betoogt de milieu-kunstgeschiedenis, maakt ze tot getuigen van een ecologische evolutiegeschiedenis. Ze leren dat de levende wereld ‘zichtbare aanwijzingen’ bevat voor ‘onzichtbare relaties’. Volgens Zhong Mengual tonen ze hoe een ‘opnieuw geschapen levende wereld’ leesbaarder wordt ‘door de kracht van kunst’, niet langer opgesloten in een landschapsdecor, maar voorgeschoteld als een drama ‘dat we kunnen volgen en begrijpen’. Toch is het ook Zhong Menguals vertrouwdheid met natuurkennis die haar uitgebreide picturale analyses überhaupt mogelijk maakt, terwijl de indruk kan ontstaan dat de activistische wensgedachten van een geesteswetenschapper eveneens een rol spelen. Op de achtergrond van A Storm in the Rocky Mountains, Mt. Rosalie doet een dreigende storm denken aan hoe Duitse romantische schilders het sublieme hebben willen verbeelden. Volgens Zhong Mengual gaat het echter om een tafereel dat ‘kalmweg [is] weergegeven vanuit het standpunt van de berg’, als ‘gewoon een van de micro-oorzaken van de vorm die het landschap’ heeft. Is dit niet al té simpel? Ondanks haar eigen tegenargumenten klinkt Zhong Menguals betoog hier soms een beetje als een ideologische projectie op een schilderij dat deel uitmaakt van een oeuvre waarmee het Amerikaanse land werd geïdealiseerd, net zoals de romantici de natuur verheerlijkten.

Leren kijken is een leesbaar, erudiet boek verenigd met mijmeringen van een nauwkeurig onderzoeker. Zhong Menguals detailvondsten in de werken van Church, Bierstadt en Heade demonstreren een geoefend oog dat een rijke kennis van allerlei disciplines vereist. Om milieu-kunstgeschiedenis te beoefenen moet de ‘kunsthistoricus spoorzoeker worden’ en Zhong Mengual toont wat dat kan betekenen. Haar streven om de kunstgeschiedenis met een ecologische microscoop te observeren is bewonderenswaardig, maar het maakt de beschouwer dermate afhankelijk van natuurhistorische wetenschapsdisciplines zoals biologie, geologie of meteorologie, dat het twijfels oproept over de haalbaarheid van zo’n disciplinaire breedte. En als de ecologische crisis inderdaad duidt op een gebrek aan sensibiliteit, dan is het nog maar de vraag of het traceren van de evolutie in historische landschapsschilderijen volstaat om komaf te maken met de esthetische erfenis van die schilderijen – het waarnemen van de natuur als landschap. Leren kijken is ‘ontleren’ te kijken, en dat lijkt in de eerste plaats te steunen op heel veel kennis vergaren.

 

• Estelle Zhong Mengual, Leren kijken, Amsterdam, Octavo, 2024, ISBN 9789490334406, vertaling Liesbeth van Nes.