width and height should be displayed here dynamically

Rietveld Schröderhuis. Een biografie van het huis

Rietveld en Schröder in Rome, tentoonstelling De Stijl, 1960, Centraal Museum Utrecht, Rietveld Schröderarchief, foto Roeland van der Hidde en Pictoright

‘Voor hospitaalbouw lijkt mij een en ander […] zeer aangewezen. Doch voor interieurs van huizen?’ De recensent van het tijdschrift De Kunst heeft in 1928 twijfels bij de ontwerpen van de architectenfirma Rietveld & Schröder, die in zijn ogen uitsluitend bezig zijn met ‘licht, lucht, hygiëne’. De geschiedenis heeft hem ongelijk gegeven. Het bekendste voortbrengsel van het duo, het Rietveld Schröderhuis in Utrecht, vierde in 2024 zijn honderdste verjaardag en is in die eeuw wereldwijd uitgegroeid tot een van de iconen van de moderne architectuur. Natalie Dubois, conservator bij het Centraal Museum in Utrecht, en journalist Jessica van Geel, die in 2018 I love you, Rietveld publiceerde over de verhouding tussen Truus Schröder-Schräder en Gerrit Rietveld, werkten samen aan een ‘biografie’ van het huis waarvan Schröder de opdrachtgever was en Rietveld de ontwerper. Al maken de auteurs goed duidelijk dat die rolverdeling de werkelijkheid maar matig vat. In feite ontwierpen ze allebei – Rietveld meer de buitenkant, Schröder-Schräder het interieur. De beroemde woonruimte op de eerste verdieping, met verschuifbare wanden om de ruimte anders in te kunnen delen, is niet bedacht door Rietveld, maar door Schröder. ‘Het was hem te gecompliceerd,’ schreef Schröder later, ‘vooral die schotten. Hij wist niet eens hoe ze werkten.’

Vormgevers Irma Boom en Frederik Pesch hebben van deze tweetalige huisbiografie een massief blokboek gemaakt, waarvan je de leeservaring nog het best kunt vergelijken met een wandeling door een tentoonstelling. Die loopt over zeven zalen waarin chronologisch de ontstaans- en levensgeschiedenis van het huis beschreven wordt. Elk boekdeel begint met een tekst op gekleurd papier, in twee kolommen per pagina. De vormgevers hebben voor het papier de kleuren gebruikt die Rietveld in het huis hanteerde: geel, rood, blauw, zwart en een tweetal grijstinten. Aan de buitenkanten van de dubbele pagina staat de Nederlandstalige tekst in een blauwe schreefloze letter, aan de binnenkant (aan weerszijden van de vouw) de Engelstalige tekst in dezelfde letter in zwart.

Na deze introducties volgen witte pagina’s – de muren van de expositieruimte, de toonbladen van de vitrinekasten, die zich voordoen als strak in het zetraster gehouden collages van tekst (citaten en fotobijschriften) en beeld (documenten, ontwerptekeningen en fotomateriaal). De hoofdbron voor dit boek is immers het Rietveld Schröderarchief, dat bewaard en beheerd wordt in het Utrechtse Centraal Museum. Na de dood van Rietveld in 1964 begon Truus Schröder zelf al het voorradige materiaal te verzamelen. In 1970 werd de Stichting Rietveld Schröderhuis opgericht, die behalve het behoud van het huis ook de instandhouding en het beheer van het archief tot doel had. De door de Stichting beheerde collectie vormt de kern van het inmiddels vijftigduizend losse stukken tellende archief, dat de voorbije jaren met nieuwe schenkingen werd aangevuld. Voor dit boek, zo leggen de auteurs in de verantwoording uit, zijn die elementen gekozen waaruit een relatie blijkt tussen het huis, de makers en de bewoners.

De expositieachtige opzet maakt dat je dit boek op minstens twee manieren kunt lezen. Wil je beknopt maar helder het chronologische verhaal kennen van het huis en de verstandhouding tussen Schröder en Rietveld, dan kun je de introducties op de gekleurde pagina’s achter elkaar lezen. De collages op de witte pagina’s vormen een tweede ingang. Al bladerend kun je in je eigen tempo en volgens eigen vinding vasthaken aan, bijvoorbeeld, krantenartikelen uit 1963 over de bouw van een viaduct vlak voor het huis, foto’s van de kinderen van Truus Schröder in Indonesië, of snel neergekrabbelde schetsen en kattebelletjes van een van de ontwerpers. Wie het hele boek van voren naar achteren doorneemt, zal merken dat dezelfde informatie soms op verschillende plaatsen terugkomt. Dat is het nadeel van deze dubbele leeslaag.

Nog een slimmigheidje van de vormgevers zijn de twee ‘rondgangen’, ingevoegd na de oplevering van het huis in 1924 en na de dood van Truus Schröder in 1985. Die rondgangen bestaan uit foto’s van de staat van elke kamer op dat moment, gecombineerd met citaten. Ze zijn het grafische equivalent van Le Corbusiers promenade architecturale, die je in de positie zet van de bezoeker. Strategisch geplaatst aan het begin van het boek, alsof je het huis een eerste keer bezoekt in nieuwstaat, voor er bewoners in trekken, en er decennia later nog een keer langsgaat, met meer kennis en ervaring, en de maat neemt van hoe het huis door de bewoners is veranderd.

Meer dan een boek is Rietveld Schröderhuis een belevenis. Het is aan de lezer om zich, op basis van al het materiaal, een mening te vormen over het huis, het ontwerp en de persoonlijke verhouding tussen alle hoofdrolspelers. In die zin is dit boek erg vergelijkbaar met het huis zelf, volgens een aantekening van Truus Schröder: ‘Het […] vraagt veel van je, maar geeft je ook veel. Het is bewerkelijk als je erg ordelijk bent en gevoelig voor alle kleine dingen die jezelf verstoren. Het neemt veel van je, maar kan je leven vullen en verrijken.’

Dat het huis überhaupt zijn honderdste verjaardag kon vieren, is Schröders verdienste. Rietveld vond dat een huis na vijftig jaar zijn tijd wel had gehad. ‘Dit huis was ons kind,’ schreef Truus, en ze benadrukte hoe onlosmakelijk het met hen verbonden was. ‘Het is een huis helemaal uit mijn geest, door Rietveld opgevangen. En prachtig vertaald. Er zou niets van terechtgekomen zijn als ik Rietveld niet had gehad.’ Het dagblad Trouw noemde het huis ooit ‘een monument van wederzijdse inspiratie’. Deze biografie laat rijkelijk zien hoe precies die omschrijving is.

 

• Natalie Dubois & Jessica van Geel, Rietveld Schröderhuis. Een biografie van het huis, Antwerpen, Hannibal Books, 2024, ISBN 9789464941234 (Nederlands/Engels).