width and height should be displayed here dynamically

What else to do / but art. Hanne Darboven

 

Deze kamer was voor mij de wereld, en voor mijn geringe krachten en mijn geringe belangstelling had hij de immensiteit van de wereld: wie zou van een blik eisen dat hij het hele universum doorkruist?

– Maurice Blanchot

 

‘In zekere zin werkt Hanne Darboven sinds 1965 aan één werk,’ opende Lucy Lippard haar tekst over de Duitse kunstenaar in Artforum in 1973. Hoewel Darboven (1941-2009) nog meer dan dertig jaar actief was en minstens evenveel nieuwe werken maakte, geldt Lippards uitspraak nog steeds. Darbovens installaties, boeken, composities en tekeningen kunnen begrepen worden als elementen van één project. Een bescheiden deel van haar omvangrijke oeuvre – vier werken, een tiental boeken en grafisch materiaal – wordt tot eind juli in de Herbert Foundation gepresenteerd, vergezeld van twee solopresentaties van Gilbert & George en Sol LeWitt.

De titel van de tentoonstelling is ontleend aan Welttheater 79 (1979), gepresenteerd samen met Querschnitt – 74 – 365 à 42 (1974), Wende >80< (1980) en Hommage an meinen Vater (1989). Wende >80< is Darbovens eerste werk met muziekcomposities en langspeelplaten. Het wordt niet als wandvullende installatie, maar in stapels in een vitrine gepresenteerd: de ‘bladzijden’ zijn nog niet ingekaderd, wat het moeilijk maakt het werk te ervaren. Querschnitt is een van de vroege conceptuele werken uit de collectie van Anton en Annick Herbert. Het echtpaar kocht de installatie na Darbovens solotentoonstelling in 1974 in de dependance die Fernand Spillemaeckers van Galerie MTL en Adriaan van Ravesteijn van Galerie Art & Project samen in Antwerpen uitbaatten. Het is niet hun eerste aankoop in de Antwerpse galerie: ze verwierven er een aantal maanden voordien ook Inca Pisco (1973) van Gilbert & George en vier minimalistische lijntekeningen van LeWitt.

Querschnitt omvat 42 genummerde en handgeschreven pagina’s. De bladzijden zijn afzonderlijk ingekaderd, als tegels in een rasterpatroon aan de tentoonstellingswand. Iedere pagina is met zwarte inkt beschreven en op dezelfde wijze opgedeeld; de volledige titel van het werk wordt gevolgd door een index met optelsommen en een reeks uitgeschreven getallen. De witruimte is gevuld met lijnen, die Darboven zonder liniaal trok. Moet dit werk gelezen of bekeken worden? De pagina’s bestaan uit talige tekens, maar de letters, cijfers en symbolen vormen geen leesbare tekst.

Toch geeft de aanblik het idee dat Darboven een raadsel presenteert dat met genoeg aandacht ontcijferd kan worden. Ze hanteert het medium dat wetenschappers of architecten gebruiken om plannen en berekeningen te noteren of om hun ideeën op papier te zetten. In de inleiding op de tentoonstelling Art in Series in New York in 1968, waar Darboven na haar studies in Hamburg drie jaar verblijft, verklaart ze haar materiaalkeuze als volgt – het citaat staat in de tentoonstellingsfolder:

‘De meest eenvoudige middelen om mijn ideeën en opvattingen – getallen en woorden – neer te leggen zijn potlood en papier. Ik hou ervan dat de minst pretentieuze en de meest nederige middelen voor mijn ideeën van zichzelf afhangen en niet van een materiaal. Het ligt in de aard zelf van ideeën om niet-materialistisch te zijn.’

De titel Querschnitt – 74 – 365 à 42 houdt de belofte in van een ‘dwarsdoorsnede’ van 1974. De langgerekte numerieke reeksen zijn gebaseerd op ‘k-waardeberekeningen’, een calculatiesysteem waarmee Darboven gregoriaanse data in een getal omzet. Om deze k-waarde te verkrijgen, telt ze de dag, de maand en de laatste twee cijfers van het jaar op. 1 januari 1974 wordt bijvoorbeeld 1 + 1 + 7 + 4 = 13k. In Querschnitt berekent ze de k-waarden van alle dagen van 1974. Dat levert 42 getallen tussen 13 en 54 op, waaraan ze steeds een afzonderlijke bladzijde wijdt. Alle data met gelijke k-waarden groepeert ze op dezelfde bladzijde, zodat een alternatieve visualisatie van het jaar ontstaat.

Net als in dat van André Cadere kan er in Darbovens werk een code gekraakt worden, al sluipen er bij haar geen fouten in het systeem. (Eén uitzondering is Hommage an meinen Vater, waarin Darboven een regel ‘achten’ te weinig schrijft in haar berekening van 1 juni 1988.) Darboven past de regels waarop ze haar cijferreeksen baseert getrouw toe tot het doel bereikt is. Nadat ze het systeem bedacht heeft, verwordt de kunstenaar tot een soort ‘machine die het werk maakt’ (om termen uit Sol LeWitts ‘Paragraphs on Conceptual Art’ te gebruiken): de vormgeving van de installatie volgt uit de realisatie van het oorspronkelijke idee. Darboven treedt op als administrator – het kunstobject reduceert ze tot beschreven papieren, en zowel wat methode als uitvoering betreft, lijkt ze boekhoudkundige principes te volgen.

Door voornamelijk cijfers op te tekenen, doet Darboven een poging om het schrift te bevrijden van elke betekenis buiten het medium. ‘Ik beschrijf niet, ik schrijf,’ zegt ze in Walter Smerlings documentaire Mein Geheimnis ist, dass ich keins habe (1991). De zin is, net als de titel van de film, een van de principes waarop ze haar werk baseert. Ze spreekt van een tabula rasa; niet het geschrevene, maar de arbeid van het schrijven is het onderwerp. Het zinledige karakter van Darbovens geschriften accentueert inderdaad de beeldende eigenschappen ervan: de afgeronde tekens, de soepele verbindingen tussen letters, zoals de kruisvorm tussen de twee ‘t’s’ in Querschnitt die Darboven toelaat om de letters te schrijven zonder haar pen op te heffen… Darbovens werk, zoals Lippard suggereert, brengt het plezier van het gebruik van pen en papier in herinnering, net als tijdens schrijflessen waarin één zin herhaaldelijk geschreven moet worden tot de letters op de juiste plaats de juiste lijn aanstippen.

In werken als Querschnitt lijkt Darboven de grootst mogelijke graad van abstractie op te zoeken. Het verbaast dat ze vanaf 1978 opnieuw sporen uit de dagelijkse werkelijkheid in haar werken toelaat. In Welttheater 79 integreert ze afbeeldingen van fabelachtige figuurtjes. Het werk omvat maar liefst 365 pagina’s en een voorblad. Iedere bladzijde stelt twee podia voor: aan de linkerzijde is het theatergordijn gesloten (‘Vorhang: zu’), aan de rechterzijde is het geopend (‘Vorhang: auf’) en staat er een figuurtje op scène. De figuratieve reeks wordt tussen pagina’s 135 en 231 onderbroken door pagina’s waarop Darboven hetzelfde systeem als in Querschnitt hanteert om de dagen van 1979 neer te schrijven. De sokkels met de figuurtjes zijn beschreven met de letters ‘IWE’, de initialen van de koffiebranderij waarmee de familie Darboven fortuin maakte, en waarvan de bureaucratische organisatie met haar werk lijkt te resoneren. De figuurtjes werden door het bedrijf ingezet als reclame: kabouters, fietsende hazen of breiende katten, maar ook stereotiep weergegeven Indianen en mensen van kleur. Het getuigt van westers superioriteitsdenken, des te pijnlijker aangezien de familie Darboven collaboreerde door koffie aan de nazi’s te leveren.

Ook in Hommage an meinen Vater (1989), het derde werk in de tentoonstelling, verwijst Darboven naar haar familiegeschiedenis. Het bestaat uit 96 bladzijden, telkens verdeeld in twee blauwgeruite vlakken. Opnieuw berekent ze de k-waarden van alle dagen van het jaar, maar deze keer geeft ze de data chronologisch weer. Op de eerste pagina van elke maand staat een reproductie van een ingekaderde kinderfoto van haar vader Cäsar Darboven: een ouderwets portret van een als matroos verkleed jongetje met een hond, waarschijnlijk voor de gelegenheid ingehuurd. Het beeld wordt gevolgd door de k-waardeberekeningen en het doorgestreepte woord ‘heute’. Voor de eerste twaalf dagen schrijft Darboven alle cijfers in vakjes van vier regels uit. Ze beschrijft bijvoorbeeld slechts een enkel vakje van vier regels met het woord ‘eins’, maar acht vakjes van telkens vier regels met het woord ‘acht’. Voor de volgende dagen noteert Darboven slechts de k-waardeberekening en het doorgestreepte ‘heute’.

Opnieuw houdt Darboven zich op rigide wijze aan het door haar bedachte systeem: cijfer na cijfer blijft ze noteren tot ze heel het jaar ‘verwerkt’ heeft. Ze volgt een strak plan: alle beslissingen zijn op voorhand genomen. Toch overstijgen haar werken ook hun systematische karakter; de omvang en de intensiteit van Darbovens onderneming is aangrijpend. De pagina’s getuigen van toewijding en van de uren en dagen die ze aan haar werk consacreerde. In tegenstelling tot andere conceptuele kunstenaars, zoals Robert Barry of On Kawara, schrijft Darboven alles met de hand en probeert ze haar signatuur niet te minimaliseren. Dit blijkt ook uit later werk, waarin ze persoonlijke beelden of objecten uit haar antiquiteitencollectie integreert.

Darbovens handschrift laat zich echter niet makkelijk lezen: de krullerige letters zijn moeilijk te ontcijferen, en het zijn er zo veel! Het is vrijwel onmogelijk om alle berekeningen te lezen – de blik verspringt, de concentratie laat het afweten, het duurt en duurt. Je wordt geconfronteerd met honderden dagen die ooit ‘vandaag’ waren, maar ondertussen al een hele tijd doorgestreept zijn. Darboven benadrukt dat een jaar niet veel plaats inneemt – het past op een muur. Haar vader was al twintig jaar dood toen ze haar hommage maakte. Ondertussen ligt 25 april 1988 meer dan dertig jaar in het verleden, en wanneer deze tekst op papier zal staan, zijn we weer een halve maand verder… Door data omgeven, zie je opeens de dood voor ogen; wat op afstand stond, ‘conceptueel’ en ‘minimalistisch’, lijkt verschrikkelijk geworden.

Je moet iets ouder geweest zijn dan het jongetje op de foto toen je besefte dat je ooit zou sterven. Hoewel je deze gedachte sindsdien probeert te verdringen, roept Darbovens werk die angst opnieuw op. Gregg Bordowitz beschreef dat als een grand canyon moment; verzwolgen door een van Darbovens installaties werd hij zich niet alleen bewust van zijn dood, maar ook van het nietige karakter van zijn persoon. Haar werk is agressief: nutteloze, repetitieve arbeid, uitgeschreven getallenreeksen en doorgestreepte woorden materialiseren de zinloosheid van het bestaan, als symbolen van de taken die we ons opleggen om onze dagen te vullen. Deze activiteiten bieden niet alleen houvast, maar verkleinen ook de tijd die we hebben om na te denken. Verschrikkelijk is niet de tijd die met de afwas, het eten of het werk voorbijgaat, maar de tijd ertussen. Het is wanneer we op ons strakke schema vooruitlopen en op een onvoorzien moment ‘stilvallen’ dat de radeloosheid toeslaat.

De sterke emoties die Darbovens werk losmaken, maken het volgens Bordowitz tot een twintigste-eeuwse vorm van romantiek. Hoewel haar beeldtaal voornamelijk uit wiskundige tekens bestaat, stelt Darboven de essentie van het mens-zijn aan de orde. Ze maakt de tijd zichtbaar, de primaire structuur die ons leven bepaalt, maar ook het universele trauma dat gepaard gaat met het besef dat het leven eindig is. Ieders tijd is beperkt, en dat is een van de weinige onwrikbare waarheden waar we het mee moeten stellen. In een van haar brieven aan LeWitt schrijft Darboven in 1971: ‘What else to do / but art / what more to do / what less to do / what else to be / but to do.’

Die existentiële vragen sluiten aan bij het Amerikaanse abstracte expressionisme en bij de Europese naoorlogse kunst. In tegenstelling tot andere kunstenaars van wie Annick en Anton Herbert in de jaren zeventig werk verzamelden, lijkt Darboven zich minder radicaal tegen vorige generaties af te zetten. Hoewel ze de aard van het kunstwerk bevraagt en haar schrijfsels strikt genomen niet-beschrijvend zijn, is geen van haar werken tautologisch. Querschnitt – 74 – 365 à 42 en Welttheater 79 behoren niet alleen tot de meest beladen werken in de collectie van de Herbert Foundation, de wandvullende installaties van Darboven nuanceren ook het klassieke narratief van de vroege conceptuele kunst.

 

• Hanne Darboven. Welttheater, tot 28 juli, Herbert Foundation, Coupure Links 627 A, Gent. De documentaire Mein Geheimnis ist, dass ich keins habe van Walter Smerling wordt vertoond op 26 mei.